Na ruim dertig jaar onderzoek aan sprinkhanen en vogels in Afrika en Australië, promoveert woensdag in Wageningen milieukundige Wim Mullié. De conclusie van zijn proefschrift: ‘We moeten vogels weer als bondgenoten gaan zien in de strijd tegen plaaginsecten’.
Dood je bondgenoten niet! Het is de titel van het proefschrift dat Wim Mullié woensdag, online vanuit zijn woonplaats Dakar (Senegal) verdedigt aan de universiteit van Wageningen. Maar je kunt het ook net zo goed een hartenkreet noemen van de milieukundige annex vogelliefhebber. Want volgens Mullié is dat precies wat mensen al meer dan een halve eeuw doen in hun strijd tegen sprinkhanen: bondgenoten om zeep helpen. “Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn we massaal gif gaan omarmen als dé manier om sprinkhanen te bestrijden. Daarmee zijn we indirect ook vogels gaan doden, die tot die tijd heel goed meededen in de strijd tegen insectenplagen.”
Mullié deed niet de gebruikelijke vier of vijf jaar over zijn promotieonderzoek, maar dat ziet hij achteraf alleen maar als een voordeel, zegt hij grappend. “Vooral door persoonlijke omstandigheden heeft mijn onderzoek meer dan dertig jaar geduurd, maar daardoor kon ik wel drie grote sprinkhanenplagen in het onderzoek opnemen.” De eerste plaag die Mullié meemaakte, was die van de tweede helft van de jaren tachtig. In het noorden van Senegal onderzocht hij toen de effecten van de middelen fenitro-thion en chlorpyrifos. “Die middelen waren toen sterk in opkomst als vervangers van het beruchte dieldrin. Rond 1955 was dieldrin als een soort wondermiddel op de markt gekomen, als alternatief voor de zwaar giftige arsenicumverbindingen die voor de Tweede Wereldoorlog waren gebruikt en de organochloorverbindingen erna. Dieldrin werkte ‘lekker lang’, zodat de larven van de sprinkhanen die in een behandeld gebied uit de bodem kropen nog weken tot zelfs maanden na het bespuiten doodgingen. Maar na verloop van tijd kwam men erachter dat dit middel zich ophoopte in het vetweefsel van mens en dier, en zo bijdroeg aan een dramatische achteruitgang van roofvogels en viseters. In plaats van dit langwerkende middel, schakelde men dus over op snel maar korter werkende middelen als fenitrothion en chlorpyrifos.”
In behandelde gebieden telde Mullié niet alleen dode en levende sprinkhanen, maar ook dode en levende vogels. “We ontdekten dat 7 procent van de vogels óók direct door het sprinkhanengif werd gedood. De fabrikanten en landbouwvoorlichters riepen vervolgens dat dit ‘maar’ 7 procent was, maar dan moet je wel bedenken dat het gif letterlijk op miljoenen hectares werd gespoten. Het ging dus ook om héél veel vogels.”
Niets meer te eten
Erger dan het directe effect op de vogels, was het indirecte effect, stelt Mullié. “Doordat in korte tijd alle sprinkhanen en andere insecten doodgingen, hadden insectenetende vogels ook niets meer te eten. Als ze niet doodgingen door het gif, trokken ze dus weg uit het gebied. Als gevolg daarvan werden de sprinkhanen die na twee tot drie weken het gebied weer massaal binnentrokken niet meer door vogels opgegeten. De problemen kwamen dus in alle hevigheid weer terug.”
Mullié concludeert dat we door het gebruik van gif in de strijd tegen sprinkhanen het paard achter de wagen hebben gespannen. “Niet alleen keren de sprinkhanen kort na de behandeling van een gebied in alle hevigheid terug, je ziet zelfs dat er tot een jaar na een behandeling een grotere plaag kan optreden dan de eerste plaag die je probeerde te bestrijden. Gif doodt sprinkhanen, doodt en verjaagt vogels en doodt ook nuttige insecten, die op de langere termijn ook sprinkhanen in toom hadden kunnen houden, of hun eieren in de bodem hadden kunnen opeten.”
Tijdens een grote uitbraak van sprinkhanen in 2010 in Australië onderzocht Mullié de gifresten die in de sprinkhanen terechtkomen. “Voor dat onderzoek kroop ik als het ware in de huid van een vogel. Met een pincet liep ik door een behandeld gebied en pikte ik als een hongerige vogel dode of verzwakte sprinkhanen van de bodem. Daar bepaalde ik vervolgens de resten gif op. Het bleek dat die residuen veel hoger waren dan wat de industrie doorgaans in de registratiedossiers vermeldt. Zij hadden de resten onder andere bepaald met bodemvallen waar insecten in vielen, maar dat is natuurlijk niet representatief. Dan vang je alleen
insecten die nog in een vrij goede conditie zijn. Door je als een vogel te gedragen, benader je de natuurlijke situatie veel meer en kom je er dus achter dat het gif veel meer sporen in het milieu achterlaat dan je lief is.”
Volgens de promovendus zijn er sinds de jaren negentig goede alternatieven voorhanden om sprinkhanen te bestrijden: schimmels. Die worden daartoe verspreid als sporen, opgelost in (onschadelijke) olie, bijvoorbeeld met sproeivliegtuigen. “Die schimmels werken langzamer dan gif, maar ze zijn uiteindelijk net zo dodelijk. En in de periode vlak na het spuiten, wanneer de sprinkhanen al verzwakt zijn, worden ze in groten getale opgegeten door vogels; van wevervogels tot scharrelaars, van torenvalken tot kiekendieven. Wij zagen nota bene ook geringde grauwe kiekendieven uit Groningen sprinkhanen eten in Senegal.”
Gewervelde dieren als vogels krijgen helemaal niets van deze schimmels, stelt Mullié. “Ze kunnen dus ongehinderd meehelpen bij de bestrijding. Nog vóór wij als onderzoekers een effect zagen van de schimmels, zagen we bijvoorbeeld al heel veel goudmussen op de blijkbaar tragere sprinkhanen duiken.”
Klimaatverandering
Helaas moet Mullié constateren dat het milieuvriendelijke alternatief nog niet erg breed wordt toegepast, ook niet in de plagen van afgelopen jaar. “Met name in Afrika wil men er niet aan. Het werkt te traag, denkt men, en zou ook te duur zijn. Maar als je alle bijkomende kosten meerekent, is gebruik van schimmels uiteindelijk een stuk goedkoper dan het spuiten van gif! Eigenlijk zie je dat alleen China de schimmels tot nu toe serieus heeft opgepakt. Daar wordt 30 procent van de bestrijding nu met dit biologische alternatief gedaan.”
Uiteindelijk, zo moet Mullié toegeven, is ook de bestrijding met behulp van schimmels niet het afdoende antwoord op de verwoestende plagen van woestijnsprinkhanen. “Die ontstaan vaak na periodes met veel neerslag na jaren van droogte. Solitaire sprinkhanen ontwikkelen zich dan in enkele generaties tot een andere fase, die zwermen vormt. Die zwermen kunnen vervolgens verwoestend groot worden omdat het landschap totaal is verarmd. Bomen en struiken met de bijbehorende vogels zijn verdwenen, met name uit de Sahelzone. Open vlaktes waar sprinkhanen vrij spel hebben zijn ervoor in de plaats gekomen. Die degradatie van het landschap zal moeten worden aangepakt om echt een verschil te maken”, stelt Mullié.
“Wrang genoeg worden we misschien ook een beetje geholpen door de verandering van het klimaat”, oppert de onderzoeker. “Sinds het midden van de jaren zestig komen de jaarlijkse regenperiodes minder ver noordelijk in de Sahel dan daarvoor. Daardoor is ook het aantal en de duur van uitbraken van zwermende woestijnsprinkhanen de afgelopen halve eeuw iets afgenomen. En een sprinkhanenplaag in Afrika eindigt niet zelden pas definitief, wanneer een sterke oostelijke wind de zwermen de oceaan op blaast. Soms worden dan tot aan de Braziliaanse kust verdronken sprinkhanen gevonden. Misschien doet de klimaatverandering via een sterkere oostelijke stroming ook daar nog een duit in het zakje.”
Lees ook:
De sprinkhanenplaag is gedeeltelijk onder controle, voorlopig dan
De Verenigde Naties boeken successen in de oorlog tegen de sprinkhanenplaag die in delen van de wereld woedt. Maar een nieuwe insectengolf is onvermijdelijk.
Wereldbank komt met half miljard voor hulp na sprinkhanenplaag
De Wereldbank heeft een hulpprogramma ter waarde van 500 miljoen dollar goedgekeurd voor hulp aan landen die worden geteisterd door sprinkhanenplagen. Vooral in de Hoorn van Afrika en het Midden-Oosten dreigt voor miljoenen mensen honger, doordat grote zwermen sprinkhanen voedseloogsten verwoesten.