InterviewBiodiversiteit
Meer groen, meer beestjes in de stad: ‘Elk dier vindt er iets van zijn gading’
Je hoeft niet voor dag en dauw met de boswachter op pad om dieren te zien. Dat kan gewoon rond huis, op elk moment. Bioloog Remco Daalder observeert dagelijks zijn omgeving en schreef er een vermakelijk boek over. ‘Gewoon vanuit je keukenraam zie je gedrag beter dan op de Veluwe.’
Meteen bij binnenkomst laat de gastheer enthousiast weten zojuist een nieuwe soort te hebben ontdekt. Gewoon op de ruit van de achterdeur. Bioloog Remco Daalder is bekend met een bonte schare dieren, maar deze had hij nog nooit gezien. Hij maakte een foto met de Obsidentify-app en daar verscheen de naam: de paddenstoelmug. Kenmerkend zijn z’n lange antennes, verder is het geen spectaculair beestje.
Nu kun je denken: een mug is een mug, maar als je weet dat dat kleine insect pas in 2018 officieel geregistreerd is in Nederland, dat er wel 251 soorten zijn en dat ze slechts 7 tot 10 dagen leven, dan kijk je toch anders. “En zo is het met zoveel beestjes”, zegt Daalder even later in zijn kleine stadstuin in Amsterdam-Noord.
Hij wijst naar een struik: “Kijk daar, de pimpelmees is het enige vogeltje dat licht genoeg is om ónder bladeren naar luizen te zoeken. Koolmezen en mussen zijn te zwaar om ondersteboven aan een takje of blaadje te hangen.” Vanuit zijn werkkamer met zicht op dit groen zag hij ook houtduiven strijden om een vrouwtje. Een soort ballet was het, waarbij de mannetjes steeds om elkaar heen sprongen totdat ze echt gingen meppen. Een ritueel dat een week aanhield.
Blauwdruk
Nog iets waarvan hij geniet: in zijn kleine vijver barst het van de salamanders – omdat het groene oevers heeft en er geen vissen in zwemmen. Ook ziet hij elk najaar een sperwer op het hek verschijnen. Steevast maakt de kleine roofvogel hupsend een ronde door de tuin om elke hoek te checken. Eenmalig. Met die blauwdruk kan hij de weken erna pijlsnelle verrassingsaanvallen uitvoeren op spreeuwen, vinken en mezen.
“In de stad, gewoon vanuit je keukenraam, zie je gedrag beter dan bijvoorbeeld op de Veluwe. Daar zijn dieren schuwer omdat er soms wordt gejaagd en elke mens gevaar kan betekenen.” De variëteit aan vogels in een stad is enorm, met name in de buitenwijken. Daarover las Daalder een prachtig boek: Subirdia. Geschreven door de Amerikaanse onderzoeker John Marzluff, die broedvogelgegevens verzamelde in suburbs van Westerse steden en in gebieden daaromheen en deze met elkaar vergeleek.
Zijn conclusie: de hoogste dichtheden aan vogels en de grootste diversiteit vind je in buitenwijken van steden. Niet in de gebieden daarachter. Een stad is rijk aan allerlei biotopen zoals tuinen, daken, sloten, parken, singels, perken, oude muren. Elk dier vindt er iets van zijn gading. “Bovendien is de natuur op het platteland de laatste vijftig jaar gigantisch achteruitgegaan door overbemesting en bestrijdingsmiddelen. Terwijl steden juist schoner werden dankzij autoluwe centra en meer groen.”
Papiervisje en soepgans
En zo schreef Daalder z’n achtste boek Stadse beestjes. Het bevat korte dierenverhalen van de straat met titels als Dobberduif, Stippelmot, Soepgans, Zaagbek en Papiervisje. Dat lijken namen uit een kinderboek, maar ze zijn echt en je hoeft er niet voor naar een sprookjesbos.
Deze soepganzen leven in een plantsoen naast het Amsterdamse Leidseplein, waar ze luid gakkend en met klapperende vleugels nogal eens op voedsel van passanten jagen. Alle verhalen zijn Daalders eigen waarnemingen en observaties – van een bioloog dus, en zo naast vermakelijk óók leerzaam.
Je hoeft niet naar Texel of Mongolië om de natuur te ervaren, dat is wat hij maar wil zeggen. Oog hebben voor je dagelijkse omgeving, van tuin en balkon tot stadspark en metrostation, daar gaat het om. Zie dat motje met het donzige kraagje, zie die ekster tevreden kijken op een mooie zomerdag omdat zijn natte verenkleed weer droog is.
Sommige dieren zijn gewoon irritant
Tegelijk wil Daalder niet te dweperig doen, want sommige dieren zijn gewoon irritant. Dan heeft hij het niet over ratten die een eigen wereld onder de onze hebben (de bruine rat is niet de zwarte rat die ooit pestepidemieën verspreidde), maar dieren die nietsontziend je oudste exemplaar van Max Havelaar oppeuzelen, zoals het papiervisje (de nachtmerrie van elke bibliothecaris) bij hem thuis.
Ook werden Daalder en zijn vrouw vorige zomer kierewiet van een grote groene sabelsprinkhaan die avond aan avond op het balkon zat te krijsen om een vrouwtje te lokken. “Prachtig beest hoor, maar een hérrie. De haperende boor van de tandarts, dat geluid. En we kregen hem niet te pakken.”
Toch raakt hij vooral verwonderd. Door futen, libellen en nachtvlinders bijvoorbeeld. Als je goed kijkt zie je ze overal in de binnenstad. In Nederland vliegen wel 900 soorten nachtvlinders, alleen al in zijn portiek spotte hij zestig soorten. Hij wijst richting de kerk achter zijn huis waar tientallen vleermuizen wonen die bij schemer spectaculaire fladdervluchten maken.
“Voor beesten als vleermuizen en gierzwaluwen zijn steden noodzakelijk. Van oorsprong huizen die in holen in rotsen en oude bomen. Pas toen wij gingen bouwen kwamen gierzwaluwen, heel bijzondere vogels, hier broeden. Dat doen ze onder dakpannen en in gaten in muren, Amersfoort heeft mooie kolonies.”
Dieren passen zich aan aan het leven in de stad
In steden vliegt, kruipt, loopt en broedt van alles. Dieren passen zich soms ook aan. Zo raken tuinslakken in de stad minder snel oververhit dan slakken in het buitengebied dankzij lichtere huisjes. Deze weerkaatsen het zonlicht beter en nemen zo minder warmte op – handig, want in de stad is het warmer.
Zangvogels zijn eerder wakker dan op het platteland en meerkoeten gebruiken afval om nesten te maken: plastic, peuken, patatbakjes, rietjes, veel blijkt bruikbaar. “Door menselijke invloeden vinden bij sommige dieren razendsnelle evoluties plaats. Binnen een paar generaties zie je al verandering in vleugels, snavels, kleur en grootte. Evolutiebiologen van Museum Naturalis doen onderzoek hiernaar”, aldus Daalder.
Dieren vinden voedsel in de stad en steden worden natuurinclusiever (zie kader). Dat het in zijn stad zo groen is met parken en waterpartijen is te danken aan bevlogen stedenbouwkundigen, stadsecologen en idealisten, te beginnen met schrijver en natuurbeschermer Jac. P. Thijsse. Die pleitte rond 1900 al voor een groot bos in de stad, omdat hardwerkende mensen op zondag dichtbij een bos nodig hadden om in te recreëren. Zo werd het Amsterdamse Bos aangelegd.
Daalder weet waarover hij praat, twintig jaar werkte hij als stadsecoloog en projectmanager voor de gemeente Amsterdam. Biodiversiteit doet ons goed. “Hoor je vogels fluiten, dan komt de lente eraan. Dat geeft een blij gevoel – de waarde daarvan moet je niet onderschatten.”
“We lezen over oorlogen, klimaatveranderingen en ander ellendig nieuws, zie je dan beestjes gewoon hun gang gaan, dan heeft dat iets geruststellends. We moeten er alleen wél voor openstaan, want in de stad kijken we vooral recht voor ons uit en scannen we andere mensen.” Terwijl er in de lente zoveel moois is te zien. “Dan krijg je een explosie aan insecten. Kijk vooral eens goed naar nachtvlinders bij straatlantaarns of in je eigen portiek, als daar licht brandt. Daar zitten heel mooie tussen.”
Wat doet Amsterdam voor meer dierenleven in de stad?
Els Corporaal is adviseur stadsecologie en natuurinclusief ontwerper voor de gemeente Amsterdam: “We willen ervoor zorgen dat het dierenleven van buiten toegang krijgt tot de stad. Dat doen we met verbindingen, via de randen van de stad, met het Nationaal Natuurnetwerk Nederland. Het NNN vormt de ruggengraat van de natuur in ons land. Zo zijn de eilanden van woonwijk IJburg, aan de oostrand van de stad, hop-overs voor dieren van de overkant. Daar zijn langs oevers bijvoorbeeld fauna-uittreedplaatsen gemaakt, zodat dieren veilig aan wal kunnen.”
“Aan de westrand van de stad zijn er faunapassages met natuurgebied De Bretten en daarachter zelfs de duinen. Ook in de stad worden stukken groen met elkaar verbonden, zodat dieren vrij baan hebben. Waar dat niet kan zijn soms al speciale eekhoornbruggen, een soort touwen, boven de weg.”
“Het blauwe schijnsel van ledlampen is niet ideaal voor vleermuizen die erg gevoelig zijn voor licht, dus kijken we naar de straatverlichting en hoe die te dempen. Bijvoorbeeld met bomen ernaast of door lampen met minder watt. Amsterdam is vooruitstrevend en wil een meer natuurinclusieve stad worden. Niet alleen voor het behoud van dieren, óók voor de mens. Biodiversiteit is ontzettend belangrijk voor onze gezondheid en ons eigen bioritme.”
Lees ook:
Ontmoet de paling in het onderwaterpark van Amsterdam. ‘Ja, je krijgt natte voeten’
De stad kent meer dierlijke dan menselijke bewoners. Landschapsarchitect Thijs de Zeeuw wil meer ontmoetingen tussen mens en dier in die stad. Daarvoor moet hij zich in de dieren inleven – zo diep mogelijk.