AnalyseStikstof
Kabinet maakt berucht stikstofrekenmodel nóg belangrijker
Het kabinet kijkt bij de aanpak van de stikstofcrisis niet meer naar de uitstoot, maar alleen nog naar waar de uitgestoten stikstof weer neerslaat. Die keuze heeft keerzijdes voor boeren én de natuur.
Een eenvoudig grafiekje van het RIVM zorgde de afgelopen weken voor nogal wat beroering bij boeren. Een blauw lijntje met een hoge piek liet zien waar de grootste hoeveelheid uitgestoten stikstof uit een veestal weer terechtkomt.
De stikstofneerslag – ofwel depositie – blijkt op enkele tientallen meters van de bron het hoogst: zo’n 100 mol (1 mol stikstof is 14 gram) per hectare per jaar. Na de piek loopt het RIVM-lijntje snel omlaag. Op 200 meter afstand slaat er nog zo’n 20 mol neer, op 500 meter van de stal nog slechts een fractie daarvan.
Maar velen trokken er vervolgens een onjuiste conclusie uit: dat het overgrote deel van de stikstofuitstoot binnen 500 meter van de bron terecht zou komen. Sterker nog: stikstofminister Christianne van der Wal zou dat ‘nieuwe’ inzicht ineens erkennen. Want zij had de RIVM- grafiek – die overigens al jaren bestaat – in antwoorden op Kamervragen opgenomen.
Maar er is nog een tweede RIVM- grafiek, die in de discussie buiten beeld bleef. Die laat zien dat na een halve kilometer pas 5 procent van de uitstoot is neergedaald. Ook na 50 kilometer bevindt meer dan de helft van de stikstofuitstoot zich nog in de lucht.
De twee grafieken lijken daarmee tegenstrijdig, maar dat zijn ze niet. Immers: hoe verder van de bron, hoe meer hectares er zijn waarop de stikstof kan neerslaan. Een cirkel met een straal van 10 kilometer is tienduizend keer zo groot als een cirkel met een straal van 100 meter. Basale wiskunde, maar ook een belangrijke reden waarom de stikstofdepositie per hectare snel afneemt op grotere afstand van een bron.
Hoe piekbelasting werkt
Toch legt de verwarring ook een schaduwkant van het huidige stikstofbeleid bloot. De RIVM-grafieken laten samen mooi zien hoe piekbelasting werkt. Staat een veestal heel dicht op de natuur, dan levert die daar een wezenlijke bijdrage aan het lokale stikstofprobleem. Maar ligt een natuurgebied op een kilometer afstand, dan gaat dat verhaal niet meer op. De uitstoot valt daar al zeer verdund neer, meestal in hoeveelheden ver onder de 1 mol per hectare per jaar. Weghalen van die ene stal zal voor dat natuurgebied dus nauwelijks zoden aan de dijk zetten.
Sterker nog: bij zulke minieme hoeveelheden is eigenlijk niet eens te zeggen waar de stikstof precies neerslaat. Uit onderzoek van TNO bleek vorig jaar dat dit soort kleine beetjes niet te onderscheiden zijn van ‘achtergrondruis’, zoals weersinvloeden. Stikstofneerslag is pas ‘betekenisvol’ te herleiden tot een bron als die neerslag meer dan 1 mol per hectare per jaar bedraagt. En dat is volgens TNO dan ook nog de onderkant van de bandbreedte. Mogelijk valt zelfs pas vanaf 10 mol per hectare per jaar echt wat zinnigs te zeggen over de precieze herkomst van stikstof in de natuur.
Het TNO-rapport is in lijn met een eerdere evaluatie van stikstofrekensysteem Aerius. De conclusie was dat Aerius in beginsel geschikt is om de totale hoeveelheid stikstof in de natuur in beeld te brengen. Maar de exacte invloed van een individuele bron in kaart brengen, kan het computermodel minder goed. Toch doet het dat: met grote precisie wijst Aerius locaties in de natuur aan, op grote afstand van de bron, waar de uitgestoten stikstof neerslaat. Terwijl dus eigenlijk niet te zeggen valt of die stikstof precies dáár landt en niet ergens verderop, buiten een beschermd natuurgebied.
Andersom gaat de redenering ook op: de stikstofuitstoot van een veehouder die volgens het model níét in een beschermd natuurgebied terechtkomt, slaat daar in werkelijkheid misschien toch neer.
Kabinet stuurt op onzekere Aerius-berekeningen
Al deze nadelen ten spijt: van het Aerius-model afstappen kan niet zomaar. De verlening van natuurvergunningen is op het computermodel gebaseerd en een alternatief is er nu niet. Opvallend genoeg lijkt het kabinet het stikstofrekenmodel ondanks al zijn onvolkomenheden steeds belangrijker te maken.
Neem de aanpak van de zogeheten piekbelasters. Het kabinet is daarbij ver afgedreven van het advies van Johan Remkes. Die adviseerde om de 600 grootste uitstoters rondom natuurgebieden aan te pakken, maar minister Van der Wal bestempelt nu 3000 bedrijven als piekbelasters. Daarbij kijkt ze bovendien niet naar de uitstoot van de bedrijven, maar naar wat er van hun uitstoot neerslaat in de natuur, volgens de berekeningen van Aerius.
Dat is op zich niet ongebruikelijk: bij de vorige piekbelastersregeling gold een ondergrens van 2 mol per hectare per jaar. Veehouders die boven die grens uitkwamen, konden zich vrijwillig laten uitkopen. Bij de nieuwe regeling wordt een vergelijkbare grens verwacht. Maar de aanpak is nu niet vrijwillig: wie niet meewerkt, kan in het uiterste geval tot stoppen worden gedwongen. Dat maakt het stempel ‘piekbelaster’ een stuk meer beladen.
Piekbelasters zonder piek
Dat geldt des te meer na de bevindingen van TNO. Tot 10 mol per hectare per jaar is het immers de vraag of de stikstofbijdrage ‘betekenisvol’ is. Bij veel piekbelasters is niet met zekerheid vast te stellen óf en waar precies hun uitstoot in de natuur terechtkomt. Voor een echte piekbelasting, waarbij een bedrijf aanwijsbaar een forse invloed heeft op de natuur om de hoek, moet die natuur eigenlijk hooguit 200 à 300 meter van de stal liggen.
Dat de meeste bedrijven – en zelfs veel piekbelasters – minder dan 10 mol aan stikstof de natuur in brengen, wil dan weer niet zeggen dat het zinloos is om hun uitstoot te beperken. Het stikstofprobleem in de natuur is bij uitstek een optelsom van heel veel kleine beetjes.
De stikstofbijdrage van één veehouder mag dan vaak te klein zijn om die op individueel niveau aan hem toe te rekenen, van de optelsom kan Aerius wél een redelijke inschatting maken. En dan blijken de Nederlandse landbouwbedrijven gezamenlijk de bron te zijn van 46 procent van de hoeveelheid stikstof in de natuur, al varieert dat percentage per natuurgebied.
Toch kiest het kabinet ervoor om puur naar individuele veehouders met de hoogste depositie te kijken. Maar die gegevens zijn dus onzeker, en er is een op het oog veel logischer ander criterium: bedrijven beoordelen op hun uitstoot.
Juridische werkelijkheid
De reden dat dit bij de piekbelastersaanpak niet gebeurt, heeft alles te maken met de juridische werkelijkheid. Voorlopig is het kabinet nog afhankelijk van Aerius met al zijn beperkingen. Met behulp van dit veelbesproken stikstofrekenmodel zal minister Van der Wal moeten aantonen dat het met de natuur écht de goede kant op gaat. Dan kan er ruimte komen voor het legaliseren van ‘PAS-melders’ – boeren die door fouten van de overheid zonder vergunning zitten – en voor woningbouw en verkeersplannen. Het boeken van zo veel mogelijk stikstofwinst in het computermodel is daarvoor de aangewezen aanpak.
Maar ook op langere termijn blijft het kabinet vooral kijken naar de neerslag en niet de uitstoot van stikstof, en dus naar de resultaten in Aerius. Aanvankelijk had de coalitie als doel voor ogen: 50 procent minder stikstofuitstoot in 2030. Dat doel was afkomstig uit een eerder advies van Remkes (uit 2020) en het werd ook vertaald in een doel voor de neerslag: deze halvering van de uitstoot in 2030 zou betekenen dat er in 74 procent van de natuur niet langer te veel stikstof neerslaat.
Inmiddels is die 74 procent leidend.En het kabinet is tot de conclusie gekomen dat er om dit doel te bereiken nog slechts een uitstootvermindering van ongeveer 42 procent nodig is – vooral te realiseren door boeren die dicht bij de natuur zitten, want computermodel Aerius heeft bepaald dat dat het meest effectief is.
Keuze met keerzijden
Deze keuze van het kabinet kan een aantal keerzijden hebben. Allereerst voor boeren: die kunnen maatregelen nemen om hun stikstofuitstoot te beperken, maar zij hebben geen invloed op de hoeveelheid neerslag die Aerius aan hen toerekent. Bovendien zijn de bedrijven die zorgen voor veel stikstofneerslag in een natuurgebied niet per se de grootste uitstoters. Veel koeienboeren zitten relatief dicht bij de natuur. Hun uitstoot wegnemen is dan modelmatig efficiënt. Maar juist kleinschalige en extensieve melkveebedrijven vormen vaak een geschikte invulling voor de zone rondom een natuurgebied.
Ook de natuur wordt niet beter van de keuze van het kabinet. De doelstelling in de beschermde natuurgebieden blijft natuurlijk overeind: 74 procent van de hectares moet in 2030 gezond zijn. Maar er is méér natuur in Nederland dan alleen deze reservaten, en ook die lijdt onder stikstof. Als de uitstoot niet afneemt met 50 procent maar met 42 procent, zal de – onbeschermde – natuur minder opknappen.
Lees ook:
Halvering stikstofuitstoot van de baan, maar boerenvlag kan niet uit
In het uiterst complexe stikstofdossier leek afgelopen jaren in ieder geval één doel duidelijk: in 2030 moet de totale uitstoot zijn gehalveerd. Dat klopt niet, blijkt nu.