Is het mogelijk om tien miljard wereldbewoners duurzaam van eten te voorzien? Tachtig Wageningse wetenschappers denken van wel.
Sommige vragen zijn zo groot en breed en diep dat ze onbeantwoordbaar lijken. Zoals deze: als de wereld in 2050 tien miljard mensen telt, hoe gaan we die dan allemaal van eten voorzien? Bestuurskundige Jeroen Candel en historica Ingrid de Zwarte, beiden verbonden aan Wageningen University, lieten zich door de omvang van het vraagstuk niet tegenhouden bij hun poging om een antwoord te vinden. Ze vroegen tachtig Wageningse collega’s, van bedrijfseconomen tot voedseltechnologen en van filosofen tot insectenexperts, om op te schrijven wat hun specifieke vakgebied kan bijdragen aan het oplossen van het voedselvraagstuk. Het resultaat, de bundel ‘10 miljard monden’, begint met de ogenschijnlijk geruststellende vaststelling: voldoende voedsel voor tien miljard aardbewoners hoeft het probleem niet te zijn.
Gecompliceerder is de vraag hoe we dit voedsel produceren met respect voor de planeet en alle mensen en dieren die er leven. Opvallend vaak concluderen de bijdragen in de bundel dat dit mogelijk moet zijn, maar dat het wel vraagt om ‘een heel andere aanpak’. In de (goed behapbare) hoofdstukken die Candel en De Zwarte hebben verzameld gaat er voor de lezer een wereld open: je kunt het bijna zo gek niet verzinnen of er doet iemand in Wageningen reuze-interessant onderzoek naar. Uiteindelijk komen de tachtig wetenschappers tot vijf basisvoorwaarden of vuistregels voor het duurzaam voeden van tien miljard monden.
1 Ons voedselsysteem moet (meer) circulair worden
Het produceren van voedsel voor de huidige 7,8 miljard wereldbewoners vergt al 40 procent van al het land op aarde, voor zover dat niet wordt bedekt door ijs of woestijn. Daar kan niet zomaar een kwart bij als het aantal mensen ook met een kwart toeneemt. Er is immers ook ruimte nodig voor steden, wegen en natuur. Dus moet de voedselproductie efficiënter, met minder verliezen en verspilling en meer hergebruik van stoffen. Kringlooplandbouw dus, zoals ook landbouwminister Carola Schouten voorstaat. Uitgangspunt daarbij is dat je land in eerste instantie gebruikt om menselijk voedsel op te verbouwen en geen veevoer of biomassa om brandstof van te maken. Dieren voeren we met reststromen die zich niet lenen voor menselijke consumptie of die echt onvermijdbaar zijn, en verder met gras omdat dat voor mensen oneetbaar is. De hoeveelheid beschikbare grond voor veevoer bepaalt de omvang van de veestapel en dus hoeveel vlees mensen kunnen eten. En als het gaat om het omzetten van veevoer in menselijk voedsel zijn vissen een stuk efficiënter dan koeien of varkens. Zo bezien kunnen we reststromen beter aan vissen voeren dan aan varkens. De ultieme kringloop, zeggen filosofen Eva Meijer, Bernice Bovenkerk en Hanneke Nijland, is als de mens na zijn dood zijn lichaam ter beschikking stelt aan wilde dieren – zo ontstaat een eindeloze cyclus van eten en gegeten worden.
2 We moeten nog beter gebruikmaken van de potentie van de natuur
Voedselgewassen staan bloot aan allerlei bedreigingen, zoals ziekte en ongedierte. Om die bedreigingen het hoofd te bieden, bestaan er allerlei chemische middelen. Maar die middelen hebben ook veel negatieve bijeffecten (bijvoorbeeld dat ze niet alleen plaagdieren doden maar ook nuttige insecten). Om die reden zijn allerlei bestrijdingsmiddelen al van de markt gehaald. Dat leidt er evenwel weer toe dat er steeds minder middelen overblijven en er een eenzijdig gebruik ontstaat, waardoor resistentie tegen deze middelen op de loer ligt. Voor het zover is, is het zaak meer gebruik te maken van de middelen die de natuur zelf biedt. Entomologen (insectenexperts) doen volop onderzoek naar het inzetten van natuurlijke vijanden van ongedierte – spinnen eten bijvoorbeeld roofmijten op.
Tegen onkruid bestaan er niet direct natuurlijke vijanden, maar in plaats van het te bestrijden is het volgens onderzoekers mogelijk om het geen kans te geven. Onkruidzaad in de bodem kan ontkiemen doordat het – al is het maar kort – wordt blootgesteld aan licht tijdens het inzaaien van bijvoorbeeld bieten. Door dat zaaiwerk in de nacht te doen, komt het onkruid niet tot ontwikkeling. Maar inderdaad, dat is een heel andere aanpak dan wat nu gebruikelijk is.
3 Voortgaande technische innovaties zijn nodig
Digitalisering van landbouw biedt veel mogelijkheden om onze voedselvoorziening te verduurzamen, stellen bedrijfseconomen. Met slimme sensoren, robots en drones zijn veel en nauwkeurige gegevens te verzamelen, bijvoorbeeld over de voortgang van de groei van gewassen. Nederland beschikt traditiegetrouw over veel landbouwkennis, van diermanagement tot kaasmakerij tot mestbenutting. Exporteren van die kennis is minder belastend voor het milieu dan met deze kennis zelf zo veel mogelijk producten te maken en die te exporteren. Andere voorbeelden van technische innovaties die de voedselzekerheid ten goede komen zijn het ontwikkelen van een aardappel die resistent is tegen ziekte, of ontziltingsmethoden die ervoor zorgen dat zout water zoet wordt en gebruikt kan worden om gewassen mee te besproeien.
4 Kennis alleen is niet voldoende, ook ons gedrag moet veranderen
Technische ontwikkelingen moeten wel ingang krijgen. Gedragswetenschappelijk onderzoek levert daar een bijdrage aan – bijvoorbeeld hoe je ervoor zorgt dat duurzame koplopers in de landbouw hun kennis delen met collega-boeren. In Afrika bleek volgens ontwikkelingseconomen Erwin Bulte en Maarten Voors dat een prikkel helpt: een financiële vergoeding of het aanbieden van een publiek goed voor het dorp, zoals een weegschaal om productie te wegen die alle dorpelingen kunnen gebruiken.
Ander voorbeeld: als insecten aantoonbaar een duurzamere bron van eiwit zijn dan het vlees van varkens of runderen, hoe krijg je mensen dan zover dat ze het gaan eten? Consumenten volgen vaak een andere logica dan productontwikkelaars, weet universitair docent consumentengedrag Arnout Fischer. De consument maakt niet altijd rationele keuzes, maar handelt vaak routinematig. Dan kunnen insecten duurzaam zijn om te eten, als ze irrationele walging oproepen schiet het niet op. Vleesvervangers die qua smaak, naam en bereiding lijken op vlees spelen juist slim in op de routines van mensen. Ook de naamgeving van duurzame producten kan inspelen op de routines en ingesleten overtuigingen van mensen. Presenteer je een insectenburger als vlees of als vegetarisch? En hoezo noemen we het ‘insectenburger’ in plaats van ‘krekelschijf?’ We spreken toch ook van varkens- en rundvlees, en niet van zoogdierenvlees?
De gehaaste consument die weinig tijd heeft voor uitvoerige overwegingen in de supermarkt kan op een ander spoor gezet worden als duurzame producten voor het grijpen liggen. Dat helpt meer om het gedrag te veranderen dan een eindeloze herhaling van feiten en argumenten.
5 Onderken dat voedsel een wereldwijd vraagstuk is
Het meeste eten dat we in Nederland produceren wordt in een ander land opgegeten. Omgekeerd komt veel van wat er op ons bord ligt uit het buitenland. Daarbij zijn eten en de omgang met voedsel sterk cultureel bepaald. Het is dus belangrijk te bedenken dat succesvolle manieren om Nederlandse consumenten duurzamere keuzes te laten maken in een ander land misschien helemaal niet werken. Aan de andere kant moeten we niet nalaten om kennis over duurzaam eten (bijvoorbeeld: hoe zorg je voor zo min mogelijk voedselverspilling) te exporteren.
Er zijn inmiddels voldoende kennis en middelen, stellen Candel en De Zwarte aan het eind van de bundel, om de grootste voedselgerelateerde uitdagingen van dit moment – honger, waterschaarste, klimaatverandering, milieudegradatie, natuurbescherming, gezondheid en ongelijkheid – aan te pakken. En hoewel het wat pocherig is om daarvoor alleen op Wageningen te wijzen, is dat een optimistische en hoopvolle slotsom.
.
Ingrid de Zwarte en Jeroen Candel (red.): Tien miljard monden. Hoe we de wereld gaan voeden in 2050. Prometheus, 384 blz. €24,99