Het mierenreservaat bij Bennekom is een unicum in Nederland. Het reservaat is onderdeel van een programma waarmee de gemeente Ede niet alleen 28 mierensoorten, maar ook andere natuur wil beschermen.
Het komt niet vaak voor dat wethouder Jan Pieter van der Schans (natuur, CDA) op pad is met twee ecologen. De meeste tijd brengt hij door achter het bureau van het gemeentehuis in Ede. Toch vindt hij niets mooier dan buiten zijn. “Ik heb niet voor niets deze laarzen gekocht.”
Op expeditie door het mierenreservaat van Bennekom komt zijn schoeisel goed van pas. Carlo van Rijswijk, adviseur ecologie bij gemeente Ede, en Jinze Noordijk van EIS Kenniscentrum Insecten leiden de wethouder niet alleen over een uitgesleten route door de heideplanten, maar ook over modderige bospaadjes. “Zo bijzonder”, zegt Noordijk met een glimlach, “alles is hier een randje. Een randje oud bos, een randje hei, een randje jonge bomen.”
Sinds een jaar is deze strook van niet meer dan twintig hectare in het natuurgebied De Heide uitgeroepen tot het eerste mierenreservaat van Nederland. Carlo van Rijswijk is trots op het gebied, zegt hij. “De benoeming is deels symbolisch, maar dankzij de naam maak je wel duidelijk hoe veel bijzonders hier zit.”
Grootste deel onder de grond
Op dit dunne strookje natuur kruipen onder je voeten wel 28 verschillende soorten mieren, iets wat de gemiddelde wandelaar niet direct zal opvallen. Elke miersoort heeft een uniek uiterlijk en vertoont eigenzinnig gedrag, heel anders dan de stadse zwarte wegmier, die als een ware opportunist gebruik kan maken van al het eetbaars in de bebouwde omgeving.
Om die verschillen te ontdekken, moet je de kleine insecten van dichtbij bekijken. Dus hurkt Jinze Noordijk, die vanuit insectenkenniscentrum EIS bij het reservaat is betrokken, bij een van de vele koepelnesten – in de volksmond mierenhopen. Het bergje van naalden en takjes, omringd door een laag grond, is eerder breed dan hoog. “Vergis je niet,” waarschuwt Noordijk, “het grootste gedeelte zit onder de grond.”
In geuren en kleuren vertelt hij aan wethouder Van der Schans wat er in zo’n koepelnest omgaat, terwijl ze gebiologeerd naar de mieren kijken. “Wat mieren zo leuk maakt, is dat er altijd iets te zien is. Je weet waar de nesten te vinden zijn en je kunt er elk seizoen wel iets zien.”
Een koepelnest is letterlijk een hotspot voor mieren. “Het is een drukte van jewelste daarbinnen. Ze bewegen vlak langs elkaar en door de wrijving van het bewegen komt er warmte vrij. Als het overdag niet te koud is, kan het daar wel 29 graden worden.”
Stammenoorlogen
Die zelf opgewekte warmte helpt een mier in zijn zoektocht naar voedsel. Een opgewarmde mier kan ongeveer een uur buiten zijn om op zoek te gaan naar voedsel, voordat hij zoveel is afgekoeld dat hij weer in het warme koepelnest moet kruipen.
Het succes van de mieren is deels te danken aan de overvloed aan voedsel. Noordijk wijst naar een nest dat tussen de korte berkenbomen ligt verscholen. “Verderop zit het nest van de zwartrugbosmier, maar hier vind je de kale bosmier. Normaal zouden
de verschillende soorten hele stammenoorlogen met elkaar voeren, om maar genoeg voedsel binnen te slepen. Hier gebeurt dat niet. Mieren zijn echte alleseters, maar houden vooral van bladluisjes en suffe vliegjes. Die zitten hier genoeg.”
Bodemrust
Dan is er de afwisseling in het landschap. Van Rijswijk en Noordijk leiden ons verder het reservaat in. Weg van de heideplanten, door het bos, naar de koepelnesten van de gewone satermier, die zijn naam te danken heeft aan de op hoorntjes lijkende bultjes op zijn kop. Deze zeldzame mierensoort wordt op andere plekken bedreigd door verdichting van de heide en is – nog meer dan andere mieren – een echte landschapsingenieur, vertelt Noordijk.
Hij duwt de wethouder een loep in de handen. “Tussen de heide staat hier veel gras. De satermier knipt de sprieten om daar een nest van te bouwen. Het is een mooie soort, waar we eigenlijk nog heel weinig van begrijpen.”
Op de vraag waarom juist op De Heide zo veel verschillende mierensoorten voorkomen, mag naast het voedselaanbod en de verscheidenheid in het landschap nog een verklaring niet ontbreken: bodemrust. In tegenstelling tot de meeste heidegebieden is de grond van dit stukje heide nooit afgeplagd of omgeploegd. Noordijk: “Zelfs nu nog vind je hier de originele bodemstructuur. Het leefgebied van de mieren, en al het andere waar we geen verstand van hebben, is nooit verstoord en dus nog intact.”
De historie van dit stukje heide is heel anders dan bijvoorbeeld de Ginkelse heide of de Eder heide, waar soms grootschalig wordt ingegrepen om de grond voedselarm en minder zuur te houden. Voor zulke ingegrepen zijn de postzegels met heideplanten hier te klein. Noordijk: “De kleinschaligheid van De Heide is de redding geweest.”
Oprukkende bosrand
Niet veel heidegebieden zijn zo authentiek. De twee ecologen kijken elkaar vragend aan wanneer ze naar andere voorbeelden zoeken. Van Rijswijk noemt de stuifduinen van De Zanding bij Otterlo en Noordijk weet dat de bodem van de Wolfhezerheide ook redelijk intact is. Dat ze niet verder dan twee voorbeelden komen, laat zien hoe uniek deze paar hectaren zijn.
Met aan de ene kant landbouwgrond en aan de andere kant de razende A12, heeft ook De Heide te leiden onder de grote hoeveelheid voedingsstoffen en de almaar oprukkende bosrand. Daar hebben de ecologen wat op bedacht. Vier vrijwilligersgroepen halen planten weg en hakken jonge boompjes om, zodat afplaggen onnodig blijft. Dit doen ze met de hand. Verrassend simpel, maar ook vernieuwend en ongewoon in natuurbeheer.
Lerend beheren is dan ook het motto, sinds het stuk land in het kader van het Programma Biodiversiteit uit 2018 is uitgeroepen tot mierenreservaat. Veel natuurbehoudprojecten zijn nieuw leven ingeblazen, al is het volgens Van Rijswijk ook deels oude wijn in nieuwe zakken.
Ongemakkelijk en tegelijkertijd geruststellend is hoe wethouder Van der Schans het lerend beheren typeert: “Het enige waar we echt mee kunnen sturen, zijn kritische depositiewaardes, maar die vertellen lang niet het hele verhaal. Het leuke van zo’n divers ecosysteem is dat je erachter komt dat we nog heel weinig begrijpen. We zijn vaak aan het tuinieren onder het mom van natuurbehoud.”
Groeiende hoeveelheid werk
In het kleine jaar dat het mierenreservaat officieel bestaat, zijn al veel lessen geleerd. Omgaan met het enthousiasme van vrijwilligers is de grootste les. “In natuurbeheer geldt niet ‘lange halen, gauw thuis’. Het is een kwestie van de lange adem. Voor elke boom die je omhakt om de heide de ruimte te geven, moet je het jaar daarna terugkomen.” Jonge boompjes zijn als de Hydra van Lerna uit de verhalen van Herakles. Voor elke kop die de Griekse held eraf sloeg, groeiden er twee terug. Als de groep enthousiaste vrijwilligers een boom omzaagt, groeien uit de stronk van die boom wel tien dunne stammen. Pas na een aantal jaar herhaaldelijk zagen is de groei in de kiem gesmoord. Enthousiasme kanaliseren is een uitdaging, volgens Noordijk: “Je wilt gebruik maken van de energie van vrijwilligers, maar niet dat de groep na een aantal jaar gedemotiveerd raakt door de groeiende hoeveelheid werk die moet worden verzet.”
De uitvoering van het hele Programma Biodiversiteit is een zaak van de lange adem, ziet Van der Schans in. “Je moet niet denken in een politieke termijn van vier jaar, maar zorgen dat natuurwaarde op de lange termijn verzekerd is.”
Het actieplan van de gemeente ziet hij als de eerste ademteug. Ede is een van de eerste gemeenten die de wet Natuurbescherming uit 2017 in alle ruimtelijke processen heeft verankerd, iets waar Van Rijswijk trots op is. “Het gaat niet alleen over het beschermen van natuurgebieden. Ik zit ook aan tafel bij woningbouwprojecten, daar heb je een ecoloog met een grote bek nodig.”
Keuzemenu
Alle plannen worden langs de meetlat van biodiversiteit gelegd. Van der Schans ziet het als een soort keuzemenu: “We geven ontwikkelaars de biomorfologische kaart van onze gemeente en bieden ze verschillende opties aan, die elk op hun eigen manier bijdragen aan het behoud van biodiversiteit. Aan elk onderdeel zitten punten verbonden. De ontwikkelaar moet boven een aantal punten uitkomen om zijn plannen te kunnen uitvoeren.” Uiteindelijk is het doel dat Edenaren in hun dagelijks leven de verbinding met de natuur ervaren.
Wethouder Jan Pieter van der Schans wil dat natuur zichtbaarder wordt: “In zo’n natuurrijke gemeente bepaalt de natuur de identiteit van het gebied. Nu is het belangrijk om in te zien dat die natuur niet alleen een toegevoegde waarde geeft aan het menselijke bestaan, maar ook een waarde op zich heeft.”
De wethouder en de twee ecologen beseffen dat zo’n boodschap gemakkelijker doordringt in een gemeente waar al veel natuur is. Van der Schans: “Dat betekent niet dat het makkelijk is, het brengt juist een grote verantwoordelijkheid met zich mee. Tegelijkertijd is het heel leuk om de biodiversiteit te borgen voor morgen. Het is elke dag weer een feestje om wethouder voor natuur te zijn.”
Biodiversiteit
Wereldwijd dreigen een miljoen soorten te verdwijnen. De biodiversiteitstop in de Chinese stad Kunming moet komend voorjaar de weg wijzen naar herstel. In Nederland is de stand van zaken dramatisch, maar er is ook hoop. Trouw gaat in de twaalf provincies op zoek naar hoe het beter kan. Deze keer: Gelderland.
Lees ook:
Het Savelsbos is een Limburgse schatkamer
Het Savelsbos in Zuid-Limburg herbergt een uniek ecosysteem. Dat staat onder druk door diverse milieuproblemen. Boswachter Freek van Westreenen wil kwetsbare dieren en planten helpen, maar niet overdrijven. ‘De natuur is niet behoudzuchtig. Dat zijn de mensen.’
Op de Hondsrug is het feest voor de bloemetjes en de bijtjes
Bermen en akkerranden als groene infrastructuur tussen natuursnippers, zo wordt de biodiversiteit rondom de Hondsrug bij Haren geholpen. Het liefst met inheemse vegetatie, want dat is het beste voor wilde bijen en andere insecten.