Landbouw
De tractor veranderde alles op het Nederlandse platteland
Er zijn van die geschiedenissen die een zeventiendelige gebonden uitgave verdienen, maar de transformatie van het Nederlandse platteland na de Tweede Wereldoorlog is ook in één woord te vatten. Tractor.
Precies in 1965 gebeurt het. Het trouwe dampige werkpaard trekt zijn laatste vore, en verdwijnt vervolgens van de akker. En daar verschijnt opeens een vrolijk pruttelende tractor die het zware werk overneemt.
Zo abrupt is het natuurlijk niet gegaan, maar in de grafiek is de kentering duidelijk zichtbaar. Midden jaren zestig van de vorige eeuw kruisen twee lijnen elkaar. Vanaf precies dat moment zakt het aantal werkpaarden onder de honderdduizend, en zal het aantal tractoren zelfs verdubbelen.
De tractor staat symbool voor de veranderingen die er na de Tweede Wereldoorlog op het Nederlandse platteland hebben plaatsgevonden, zegt professor Yves Segers. Hij is verbonden aan het Centrum Agrarische Geschiedenis in Leuven. Segers noemt dit paard op wielen ‘iconisch’. “Het staat voor doelmatigheid, innovatie en voorspoed, maar de boeren hebben met deze techniek ook ‘het land in de plooi gelegd’.”
Met de tractor konden de ruilverkavelde akkers worden aangelegd en gecultiveerd. Hoewel je volgens Segers ook kunt stellen dat de nieuw ingedeelde akkers de komst van de tractor juist mogelijk hebben gemaakt.
Oorzaak en gevolg kunnen dus omgedraaid. Hoe het ook zij, de boer ploegde voort, maar sinds de jaren vijftig wel op vier wielen, en een stuk verder dan eerst.
Marshallhulp
Segers publiceerde vorig jaar het boek ‘Tractor’, waarin hij beschrijft hoe zijn land vanaf begin vorige eeuw het werkpaard inwisselt voor gemotoriseerde pk’s. De ontwikkeling in België is goed te vergelijken met de situatie in Nederland, al zijn er ook verschillen. “In Nederland nam het aantal tractors na de Tweede Wereldoorlog sneller toe, omdat bij jullie vooral de noordelijke provincies maar ook de nieuwe polders grote akkerbouwbedrijven kenden waar deze nieuwe apparaten beter pasten. Letterlijk. Maar ook kreeg Nederland na de oorlog méér Amerikaanse Marshallhulp, die vooral werd aangewend om de landbouw te vernieuwen, terwijl België in de industrie investeerde.”
De tractor is een Amerikaanse vinding, de eerste verschijnt daar in 1889 op de markt. Nederland moet wachten tot 1913 wanneer een eerste exemplaar opgepoetst en wel een internationale landbouwtentoonstelling in Den Haag wordt binnengereden. Maar Nederlandse boeren zijn niet erg enthousiast. Wat moet je met zo’n ding? Dat apparaat kost maar liefst zes trekpaarden, en op een kleine akker kunnen ze er geen kant mee op. Als-ie al niet wegzakt in de modder.
In het boek ‘Techniek in Nederland’ heeft Peter Priester in het jaar 2000 het hoofdstuk ‘Boeren en machines’ voor zijn rekening genomen. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog rijden er hier slechts 3200 over de akkers, schrijft hij, terwijl er nog eens vijfhonderd tractoren met rupsbanden zijn uitgevoerd. In de VS zijn er op dat moment al 1,6 miljoen tractoren inzetbaar.
Nederlandse boeren hebben trouwens ook een goed alternatief voor de dure tractor: de autotrekker, een Nederlandse vinding. Overal op het platteland worden bij garages en smederijen tweedehands auto’s omgebouwd tot surrogaat-trekkers, en daar valt óók goed mee te ploegen en te eggen. Dus waarom zou je als buffelende boer zo’n dure aanschaf doen?
Niet zelf tillen
Na de Tweede Wereldoorlog, maar vooral in de jaren vijftig en zestig, verandert die sceptische en wat afwachtende houding, vooral omdat de tractor zelf een drietal innovaties doormaakt. Met de zogenoemde aftak-as kan de motor in het vervolg al rijdende werktuigen als maaidorsers, zelfbinders en opraappersen aandrijven – daarvoor kon dat alleen in stilstand. Daarnaast krijgt de tractor standaard de beschikking over een hefinrichting aan de achterkant van het voertuig zodat de boeren de zware machines niet zelf hoeven op te tillen als die moeten worden aangekoppeld. En dan is er nog de heuse luchtband, eventueel met een aangekoppeld kooiwiel waardoor hij meer oppervlakte krijgt. Tractoren zakken zo niet meer weg.
De tractor is met al die nieuwe aanpassingen niet langer een werk- of trekpaard, maar vervangt op die manier een heel bataljon aan loonwerkers. En anders dan een paard hoef je hem na aanschaf niet te borstelen, in een wei onder te brengen of er voedsel voor te telen. Een tractor past in een schuur en met een regelmatige servicebeurt heb je er geen omkijken naar.
De tractor wordt na die donkere jaren daarom opeens wél populair. Hoewel in de oorlogsstrijd de meeste trekkers verloren zijn gegaan, telt auteur Priester er al weer 18.000 in 1950, in 1960 al 64.000, en in 1965 gaan ze de paarden in aantal voorbij. In 1970 zijn er 135.000, in 1990 196.000.
En ze zijn niet alleen functioneel. Boeren kiezen de meest gekke kleurencombinaties om hun tractor van een persoonlijke tune te voorzien, en net zoals bij auto’s een Opel voor suf en burgerlijk staat en er wordt gepronkt met een Mercedes, zo kun je als boer ook het beste over een Massey Ferguson beschikken. Daarmee steek je de buurman echt de ogen uit.
Tractor als symbool
De enorme populariteit van de tractor is niet geïsoleerd te zien, maar deze staat symbool voor de totale hervorming van het platteland. Het zit ’m niet alleen in de toepassing van de aftak-as of de luchtband, na de Tweede Wereldoorlog komen een heleboel ontwikkelingen samen die onder druk een enorme kentering in het agrarische gebied teweegbrengen. Met de tractor als symbool, dat weer wel.
Sommige daarvan zijn in de jaren dertig al in gang gezet, zoals de sanering van de keuterboertjes op de arme zandgronden die met die paar koeien en varkens en een lapje grond nooit rendabel zullen worden. En de ruilverkaveling die met een wet uit 1924 langzaam maar zeker enige vorm krijgt. De oorlog heeft aan die marginale vernieuwing weer een einde gemaakt, maar daar komt verandering in als de Duitsers zijn verdreven.
Nederland kampt in 1945 met 375.000 hectare landbouwgrond die onbruikbaar is geworden, vooral omdat er zoveel land onder water is gezet om de vijand tegen te houden. Daarbij komen nog de nieuwe polders die moeten worden ingericht. En dan moet de schade door de Watersnoodramp (1953) daar nog bij worden opgeteld.
Dat is een enorme uitdaging, toch keren de loonwerkers, maar ook de boeren zelf, massaal het platteland de rug toe om naar de opkomende industrie te trekken. Het loon is daar hoger de arbeidsomstandigheden zijn beter. Nederland telt in 1950 nog 410.000 boeren, daar zijn er nu nog maar 53.000 van over. Bij hen werken in 1950 nog 580.000 loonwerkers, in 2016 nog maar 172.000.
Geheel tegengesteld aan de leegloop, staat de opgave van de verhoging van de productie. De Hongerwinter heeft een trauma opgeleverd, en dus gaat de regering zich actief met de ontwikkeling van het platteland bemoeien. Dat moet produceren om de monden in eigen land te voeden, maar óók voor de export om zo deviezen binnen te halen.
Het wordt de tijd van Sicco Mansholt, de sociaal-democratische naoorlogse minister van landbouw die is opgegroeid op het Groningse land waar juist de grotere bedrijven staan, en daarna zelf boert in de Wieringermeer, de polder waar de schaal ook behoorlijk is. Niet de keuterboer moet worden beschermd, maar er moet wat hem betreft geïnvesteerd worden in het gezinsbedrijf, beschrijft Johan van Merriënboer in diens vorig jaar verschenen biografie ‘Mansholt’. Dat kan ook, met de 1 miljard dollar die Nederland krijgt als Amerikaanse Marshallhulp.
‘Dat moeten we in Holland ook hebben’
In de brieven die Mansholt aan zijn vrouw schrijft als hij eind jaren veertig door de Verenigde Staten reist, blijkt zijn bewondering voor de Amerikaanse grootschaligheid. Hij filmt en fotografeert de rechte lijnen en de grote akkers, en concludeert: ‘Dat moeten we in Holland ook hebben’.
Thuis is zijn ministerie inmiddels begonnen met een enorme ruilverkaveling, de uitkoop van de kleine boeren en, natuurlijk, de massale invoer van Amerikaanse tractors. En van bovenaf begint Nederland steeds meer op het rechtlijnige Amerika te lijken.
Historicus Harm Zwarts, die binnenkort promoveert op de historische ontwikkeling van Nederlandse landbouwinnovatie, spreekt in dit verband van een ‘uitgestelde modernisering’. “De oorlog gooide roet in het eten, maar daarna zagen de VS kans Duitsland de loef af te steken. Dat land was vóór de oorlog hét voorbeeld voor de Nederlandse landbouw.” Via de Marshallhulp weten de VS deze markt volledig te amerikaniseren. “Grootschalig en efficiënt moest het worden, maar wel met Amerikaans materieel dat Amerikaanse olie slurpt. Na die gedoneerde tractoren, zouden Nederlandse boeren hun volgende tractor óók aan de overkant van de oceaan kopen, was de gedachte.”
Met die tractoren moet de arbeidsproductiviteit omhoog, maar met beter graan en aardappelen schiet ook de landproductiviteit omhoog. De kwaliteit van de producten neemt zo niet alleen toe, ook de opbrengst.
Centraal in de verheffing van de boer, zegt Zwarts, is de landbouwvoorlichting. Proefboerderijen en winterscholen moeten kennis overdragen, maar er komen ook twee heuse ‘voorbeelddorpen’ (Rottevalle in Friesland en Kerkhoven in Brabant). Er is nog een filmpje bewaard gebleven waarop een scherpe Polygoonjournaal-stem de donkere stallen en het ontbreken van een douche bij deze boeren sterk afkeurt, waarna met Amerikaans geld de zaak compleet wordt gerenoveerd. Naast de negenduizend andere bezoekers komt ook koningin Juliana in 1953 kijken als het prikkeldraad is vervangen door schrikdraad, en op zolder heuse slaapkamers zijn getimmerd. En, daar is-ie weer, het collectief dat de boeren van Kerkhoven hebben gevormd, heeft een echte tractor besteld.
Houtwallen gekapt
Die heeft de afgelopen zeventig jaar met de honderdduizenden andere trekkers het Nederlandse landschap op veel plaatsen een totaal ander uiterlijk gegeven. Dat is nog steeds voornamelijk plat, maar om de tractor optimaal zijn werk te kunnen laten doen worden de houtwallen en solitaire bomen gekapt, beekjes functioneel rechtgetrokken. De rechte lijnen en hoekige velden hebben samen het karakter van een schilderij van Mondriaan, zegt Frits Niemeijer die ‘Het maakbare land’ schreef, een standaardwerk over de ruilverkaveling tussen 1940 en 1965. Het komt deze maand in het Engels uit. “Het is jammer dat dit functionele landschap zo wordt ondergewaardeerd, en het oude ‘esthetische’ zo wordt geroemd. We leven niet meer in de tijd van Bartje, of Anton Pieck en Ot en Sien. De rechte lijnen van de tractoren staan voor rationalisme, voor ontsluiting, efficiency, voor vergroting van de productie en verhoging van kwaliteit. Ook dat is van een enorme schoonheid. Het is de architectuur van de landinrichters. Jammer dat ik al 25 jaar niet meer in een vliegtuig heb gezeten.”
In Leuven gaat Yves Segers, de trekkerprofessor, ieder jaar met veel plezier naar de tractorwijding, waarbij de pastoor de kwast uitschudt. “Zelfs zitmaaiers komen aan de beurt”, zegt hij. “Dat is een mooie traditie, maar de tractor zelf is vooral een model voor de toekomst. Op niet al te lange termijn zal hij zónder boer over de akker rijden, met gps- en satellietverbinding.” Hij wordt het symbool voor duurzaamheid, voorspelt Segers, al lijkt grootschaligheid daarmee in tegenspraak. “We kunnen niet terug naar het arbeidsintensief boeren, maar zullen met hele precieze bemesting en gewasbescherming een optimaal resultaat moeten halen, en zo weinig mogelijk schade aanrichten. Allemaal met, én dankzij de tractor.”
Trekker of tractor?
De benaming ‘trekker’ werd vanaf 1919 gepropageerd door de Wageningse landbouwwerktuigenspecialist. M. Visser (1875-1949). Het gebruik van de niet-Nederlandse term ‘tractor’ was hem een doorn in het oog. Door zijn toedoen raakte de term ‘trekker’ in landbouwkringen snel ingeburgerd. Bij het toenemend gebruik van de trekker in de jaren twintig werd het begrip echter weer goeddeels verdrongen door ‘tractor’. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog nam de Directie van de Wieringermeer Vissers aanbeveling over en droeg daarmee belangrijk bij aan het inburgeren van de term ‘trekker’ in de Nederlandse (landbouw)taal.
Uit: J.M.G. van der Poel, Honderd jaar landbouwmechanisatie in Nederland (Wageningen 1967 en 1983)
Lees ook:
De wederopbouw van Nederland was een economisch wonder, maar kende een zuinige aanloop
Met recepten die deels al voor of in de oorlog waren gemaakt, krabbelde de Nederlandse economie weer op na 1945. Na een eerste zuinige periode ging het vliegwiel draaien.