ColumnPatrick Jansen
Bomen omzagen? We kunnen wat leren van de nette Duitsers
Het mooiste dat je in het bos kunt zien vind ik langzaam aftakelende oude bomen. Grillige vormen, scheve stammen, kronkelende takken, dode stangen. Paddenstoelen en spechtengaten die het hout tekenen. Dit is het toneel van een gigantische, grotendeels verborgen soortenrijkdom.
Vroeg of laat – misschien vandaag al, misschien pas over decennia – zal dit hout uiteenspatten met splinters en spaanders. Of de complete boom knapt van zijn wortels, een hoge platte kluit de lucht in trekkend. De kluit legt de naakte bodem bloot en een kuil waarin soms water staat en amfibieën zich voortplanten.
Het leven van een boom is pas echt voltooid en de cyclus pas helemaal rond, als al het hout is vermolmd en verdwenen. Het heeft dan talloze soorten schimmels en kevers gevoed, elk gespecialiseerd op een ander plekje en een andere aftakelingsfase. Zo schenkt de langzame dood van de boom leven aan een grote verscheidenheid aan organismen.
Weg met die boom!
Jammer genoeg bereiken in de Nederlandse bossen weinig bomen in dit stadium. Want de meeste oude bomen staan langs paden. Daar valt het oordeel van de boominspectie zodra tekenen van verval zich voordoen: weg met die takken, weg met die boom. Groot is de angst om aansprakelijk te worden gesteld voor takken en bomen die op mensen vallen. Bosbeheerders besteden een fortuin aan boomverzorgers die overigens vaak bomenbeulen blijken.
De aanleiding is het kelderluik van het voormalige café De Munt aan het Singel in Amsterdam. Een medewerker van Coca-Cola liet dit in 1961 openstaan bij het afleveren van frisdrank. Cafébezoeker Mathieu Duchateau uit Maastricht, die op weg naar het toilet niet oplette, viel in het gat en raakte ernstig gewond. Na een lange juridische strijd stelde de Hoge Raad Coca-Cola medeaansprakelijk voor de schade vanwege het laten bestaan van een gevaarlijke situatie.
Dit zogenaamde kelderluikarrest verpest al decennia onze bossen. Uitgerekend daar waar de natuur voorrang krijgt en geen hout wordt geoogst, zijn de wandelpaden aan weerszijden een altaar van veiligheidsgezaag. Nergens vind je meer zaagsporen dan in het veilige natuurbos. Oranje en blauwe stippen kondigen de komst van de volgende zaagronde aan. Kaarsrechte zaagsneden verbreken de betovering van de geleidelijke aftakeling met de bijbehorende soortenrijkdom.
In Duitsland heeft men dat beter geregeld. Daar staan bij natuurbossen borden die waarschuwen voor vallende takken. De wandelaar leest dat betreding op eigen risico is. Alleen takken en bomen die na hun val de doorgang blokkeren, worden opgeruimd.
En ook waar een gevaarlijke boom echt om moet, weten de Duitsers soms de natuur te bewaren. In het Beierse Woud kerven de boswachters de stam aan de achterzijde in en trekken ze de boom weg van het pad, zodat hij afknapt en splijt alsof de wind het deed. Zo blijft het natuurlijke proces van verval intact.
We kunnen leren van die nette Duitsers. Een natuurbos is geen keldergat. Ook ónze volksvertegenwoordigers kunnen bij wet regelen dat de natuur de natuur mag zijn, zelfs al is dat gevaarlijk, als je de bezoekers maar waarschuwt.
Dan kunnen de kapitalen die nu aan boomverzorgers worden besteed, gebruikt worden voor echte natuurbescherming. Is hard nodig.
Patrick Jansen is ecoloog en universitair hoofddocent in Wageningen en schrijft voor Trouw om de week een column.