Review
Zoals alle zoons die om hun gestorven vader treuren, kan ik een oprisping van woede niet onderdrukken
A. F. Th. van der Heijden: Asbestemming, Een requiem. Querido, Amsterdam; 307 blz. - ¿ 49,90 (gebonden) en ¿ 35 (paperback).
De dagen na het overlijden bereidde de schrijver zich voor op de grafrede die hij tijdens de crematie wilde uitspreken, al had de begrafenisondernemer hem dat ernstig ontraden: 'Wij hebben vaker mensen overmand gezien door emoties, zodat ze hun voordracht niet konden beëindigen'. Helemaal ongelijk kreeg de begrafenisondernemer niet. De toespraak liep uit in een slingersnik: 'Pa, bedankt voor alles. Dag. . .'
Hoe oprecht de zoon op dat moment ook was, hij wist tegelijkertijd dat hij nog niet klaar was met zijn vader, al had hij even ervoor gezegd dat alles was afgerekend. Die afrekening is een dik jaar later gekomen, in de vorm van een roman. 'Asbestemming' is een requiem in taal, een ultieme liefdesverklaring aan de man die toch zijn hele jeugd heeft verziekt. “Het is een heel egoïstisch boek”, zegt Adri van der Heijden, “ik heb het volstrekt voor mezelf geschreven. Hoewel, als schrijver had ik liever aan deel drie van 'De tandeloze tijd' gewerkt, dat nog ontbreekt in de cyclus. Maar dit boek wilde eerst geschreven worden, het heeft zich over mijn rug heen gemanifesteerd. Het was bittere noodzaak.”
'Asbestemming' is indringend, emotioneel, af en toe hilarisch ondanks de ernst van de situatie, maar het is vooral een eerlijk boek, tot op het bot bijna. De schrijver doet zich niet beter voor dan hij is. Onverbloemd geeft hij de naakte feiten uit zijn leven, en dat van zijn ouders, waarin Koning Alcohol een ereplaats had en heeft. 'Ik stam, van vaderskant, uit een familie van weekenddrinkers, van (hand)arbeiders die, na een week ploeteren, op zaterdagnamiddag en op zondag rusteloos langs vaak ver uiteenliggende kroegen zwierven.' Gebruikte hij in 'De tandeloze tijd' nog pseudoniemen - Albert Egberts is zijn alter ego - in 'Asbestemming' is elke vorm van fictie verdwenen. Iedereen treedt op onder zijn eigen naam, al moeten sommige kennissen en familieleden genoegen nemen met een afkorting.
Wat A. F. Th. van der Heijden dwong dit boek over zijn vader te schrijven, was de onmogelijkheid tot een gesprek, tijdens zijn leven. Als ze elkaar zagen, in Eindhoven of in Amsterdam, nooit werd 'echt' gepraat, over wat vroeger gebeurd was, over hoe de vader het leven van vrouw en kinderen heeft verpest door elk weekend laveloos thuis te komen, 's nachts te tieren, te schoppen en te schreeuwen waardoor niemand een oog dicht durfde te doen, totdat de storm weer luwde, en de vader van een dronken despoot in een mak schaap veranderde dat maandagmorgen gedwee aan het werk ging in de fabriek. Dat gesprek, dat toch zo noodzakelijke gesprek, is nooit gevoerd.
Hij betreurt dat nu zeer. “Als we elkaar zagen, informeerde hij belangstellend naar mijn werk, naar alles waar ik mee bezig was, heel hoffelijk allemaal. Maar over de grote schande in ons leven, over hoe hij mijn jeugd heeft verziekt, en dat van mijn broer en zus, over de verzwegen schaamte, werd niet gesproken. Door niemand niet. Mijn vader wilde er niet over praten. Ook niet met mijn moeder. Ik werd eens door haar naar het schuurtje gestuurd voor een gesprek, als oudste zoon, ik zal een jaar of tien zijn geweest. In het schuurtje achter het huis sleutelde hij aan zijn brommer, die bij een dronken val was beschadigd. Maar hij lachte me vierkant uit en stuurde me terug met de mededeling dat een mens nu eenmaal niet te veranderen was, dat aan iedereen wel iets mankeerde. 'We hebben allemaal onze fouten, jongen.' Heel vernederend. Sindsdien is het nooit meer geprobeerd.”
Twee dagen voordat de vader overlijdt, doet de zoon nog een laatste poging. Hij zit alleen aan het ziekbed, zijn moeder en zuster zijn discreet naar de wachtkamer verdwenen. Maar het komt er niet van. De vader heeft nauwelijks lucht, het vocht zit tot diep in zijn longen. Moeizaam praten ze wat over de Kersenkoningin, de jaarlijkse optocht in Mierlo waar ze vroeger samen naar gingen kijken, Adri bij zijn vader achterop de fiets, toen hij nog lucht genoeg had. De vader geeft verder geen krimp. Geen spoor van berouw, geen woord van spijt. Het enige wat hij eruit weet te persen zijn dooddoeners als: 'Vroeg of laat is 't onze tijd. . . Voor ons allemaal. Dat weet je vooruit. 't Kan kort, 't kan lang duren. . . En nou is 't toevallig mijn tijd. Heel simpel.'
Adri van der Heijden verbaast zich nog altijd over zijn goedgelovigheid van destijds. Hij geloofde elke week opnieuw, net als de andere leden in het gezin, dat zijn vader zijn leven zou beteren, dat de wekelijkse drankgelagen ophielden. “Mijn vader had een mes, de 'kniep' noemde hij het. Elke zaterdagmiddag vroeg ik zijn mes te leen, om er mijn kleurpotloden mee te slijpen. Het was een bezweringsritueel. Op het lemmet bleef een waaier aan kleuren achter, van het slijpsel. Die regenboog aan kleuren moest erger voorkomen. Bijvoorbeeld dat hij 's avonds met het mes ging zwaaien als hij dronken thuis kwam. Pure magie. Dat is gelukkig ook nooit gebeurd, al maltraiteerde hij wel mijn moeder. Aan zijn sterfbed zei ze dat het wel zo prettig was om geen haat meer te hoeven voelen.”
In 'Asbestemming' richt Van der Heijden, bedoeld of onbedoeld, een monument op voor zijn gestorven vader. Net als in 'Indische duinen' van Adriaan van Dis, een paar weken terug verschenen, lijken de negatieve herinneringen in de meerderheid, maar allengs doemt er toch een ander beeld op. Die van de vader die in het verre Indië aan grote spanningen heeft blootgestaan, die met zijn gevoelens geen raad weet, maar zich groot houdt want hij is de baas in huis, de man tegen wie iedereen opkijkt, om wie het hele gezin draait, maar maatschappelijk niet veel voorstelt. Verloren illusies. Nederland in de jaren vijftig. Mededogen is op zijn plaats.
Adri van der Heijden: “Toch had ik liever een ander requiem willen schrijven. Een andere vader, met andere feiten. Maar dat heeft niet zo mogen zijn. Dat heet het menselijk lot. Hij was misschien niet de beste vader die je je kunt wensen, maar ik heb geen andere. Uit zijn zaad ben ik geboren. Door hem ben ik in het leven gezet. Hij is mijn verwekker. Dit boek is mijn manier van rouwverwerking. Daarom ook moest het zo authentiek mogelijk zijn. Geen fictie, maar feiten. Met lood in de schoenen ben ik onlangs het eerste exemplaar aan mijn moeder gaan brengen. Ik zei: lees het maar niet, zet het boek maar direct in de kast, je hoeft al die ellende niet nog eens mee te maken. Maar of ze dat advies ook op volgt? Mijn moeder heeft al mijn boeken gelezen. Mijn vader las nooit een letter.”
Is het gesprek nu alsnog gevoerd, vraag ik. Is hij nu klaar met zijn vader?
Van der Heijden aarzelt. “Dat zou wel het geval moeten zijn, maar ik weet het nog niet. Ik huiver, ben ook chagrijnig. Dat ik dit boek heb moeten schrijven, dat het zich aan me opdrong. Het woord 'therapie' komt normaal gesproken niet voor in mijn vocabulaire. Maar ik denk wel dat ik iets van me heb afgeschreven. Of het voldoende is? Mijn trauma is toch dat ik dacht het leven anders aan te pakken. Niet te worden als mijn vader. Maar ik zie tot mijn schrik dat ik het tegendeel bereik: dat ik bepaalde gebaren en houdingen heb, die hetzelfde zijn. Zoals de gretigheid waarmee ik naar het glas grijp. Precies als die ouwe. Gadverdamme.”
Zijn eigen veelvuldige drankgebruik wijt Adri van der Heijden deels aan zijn vader. Zijn behoefte aan alcohol is nu eenmaal genetisch bepaald, schrijft hij in 'Asbestemming': 'Ik haalde hem in, hardnekkig mijn best doend hem te evenaren, me tot zijn niveau te verlagen. Ik werd zijn gelijke, tot aan de totale identificatie toe: decorumverlies, twistzieke dronk, berooidheid, bewusteloosheid, onverklaarbare verwondingen. . . Na het grote gevecht, het verzet tot het uiterste, was ik kennelijk aan de erfenis toe - nee, ik ontdekte dat de erfenis mij al geheel was toegevallen.'
“Mijn vader heeft nooit willen begrijpen hoe intens ik met hem bezig was. Dat ik zoveel dronk om dezelfde sensaties te ervaren als hij, dat ik op die manier met hem in contact wilde komen. Ik ben een keer stomdronken geworden op een popfestival in Eindhoven. Zette een fles goedkope whisky aan mijn mond en dronk hem binnen een half uur leeg. Laveloos werd ik toen thuis gebracht door een vriend en mijn vriendin. Ze legden me neer in de gang. Mijn vader stak even zijn neus om de hoek van de kamer en snoof. Whisky, zei hij met een superieur lachje, en sloot de deur. Mijn vriend riep nog dat ik iets verkeerds had gegegeten. Maar hij liet zich niet vermurwen, hij wist beter.”
Bijna anderhalf jaar is zijn vader al dood. “Het gekke is”, zegt Adri van der Heijden, “dat ik mijn vader nauwelijks mis. Daarvoor deden we te weinig samen. Maar zoals alle zoons die om hun gestorven vader treuren, kan ik een oprisping van woede niet onderdrukken. De dood heeft mijn vader weggerukt uit het leven. Daardoor heb ik niet met hem in het reine kunnen komen, zoals ik diep in mijn hart heb gewild. In plaats daarvan bezing ik nu mijn dode vader. Hij is geen romanfiguur, hij is echt. Het bezingen van de dode is bedoeld als een ritueel. Het is een gezang, maar niet eentonig. Af en toe met stemverheffing, en dan weer decrescendo. Sotto voce.”