Review

We huilen mee met de slachtoffers, maar we zijn beulen

In een essay met de titel 'Kijkgenot' probeert Marc de Kesel erachter te komen wat nu precies onze verhouding was met het kwaad, dat we tijdens de Bosnische oorlog zo hebben verafschuwd: genocide, verkrachting, wreedheid, - allemaal dingen die het westerse bewustzijn als 'onbegrijpelijk' en 'barbaars' ervoer.

STEFAN HERTMANS

Om de verwarring te illustreren die ons op dergelijke momenten overvalt, vertelt hij een anekdote over de Sloveense filosoof Slavoj Zizek, die op een lezing ergens in de States werd getackled door een verontwaardigde 'Human rights'-madam, die het een schande vond dat hij, iemand uit het in brand staande ex-Joegoslavië, doodleuk lezingen hield over Lacan en Hitchcock, in plaats van over de oorlog te praten.

Voor Zizek was deze vraag het bewijs van de onmenselijkheid van die mevrouw zelf: iemand in een land in oorlog mag geen genot meer kennen, hij mag niet 'op ons' lijken, (wij mogen namelijk wél over Hitchcock praten want we wonen in een 'beschaafd land'). Hij mag dus niets anders meer zijn dan iemand die praat over zijn eigen barbaarse aard. Puur uitsluiting van de ander dus.

Voor Zizek was dit destijds aanleiding om in een van zijn boeken ('The metastases of enjoyment', 1994) zichzelf te interviewen over, onder meer, onze blik op het Bosnische geweld. De westerse blik is volgens Zizek zelf medeschuldig aan dat conflict; in principe zijn alle deelnemers van de Bosnische oorlog voortdurend in de weer geweest om het Westen te bewijzen dat zij de enige beschaafde Balkanmensen waren, en de anderen de barbaren.

En wat doet het Westen? Het deelde tijdens de oorlog inderdaad nog een keer dit soort etiketten uit: er werd, huilend om de slachtoffers, gesproken over barbaren en semi-beschaafden. Wij in het Westen, zegt Zizek verder, hebben ons zogezegd met de slachtoffers geïdentificeerd, maar eigenlijk zijn we toekijkende krijgsheren geweest.

Uitgaande van deze gedachten analyseert Marc de Kesel verder: eigenlijk is onze blik, die zich niet van zichzelf bewust is geweest, en zeker niet van zijn impact, de motor van het hele perverse gedoe. We hebben 'kijkgenot', lust beleefd aan het hele scenario (al was het maar aan onze vrijblijvende superioriteit als pacifisten).

Omdat de ware lust altijd een petite mort is, een even wegzinken in het on-bewustzijn, hebben we gepoogd dat genot onbewust te houden. Omdat ons dat nooit helemaal kan lukken, blijven we in ons ineffectief gemoraliseer steken, en zijn niet in staat de spiegel van ons eigen fantasme (over onze eigen onschuld en beschaving) stuk te slaan. Medelijden met slachtoffers is dus niet veel anders geweest dan genieten in het blikveld van de beul.

(In een ander boek dat ik onlangs las, 'Die Fehler des Kopisten' van Botho Strauss, staat iets aanverwants: we hebben door ons naïeve koketteren met onze eigen vreedzaamheid geen krijgsmoraal meer en moeten dus niet hopen op morele verhoudingen wanneer er ergens een strijd losbrandt.)

Dergelijke omkeringen van clichés vormen zo'n beetje de rode draad in het boek van de Kesel. In het inleidende essay geeft hij een handzaam overzicht van de problemen van de Lacaniaanse psychoanalyse, en laat overtuigend zien dat deze 'taal' zich pas helemaal ontwikkeld zal hebben als ze het probleem van de 'patiënt' ook tenvolle in haar eigen weten zal hebben herkend.

Hij pleit dus voor een analyse van de psychoanalyse, voor de ontnuchtering van haar waarheidsaanspraken (want als ze ons voorhoudt, met Nietzsche, dat er nergens waarheid te bespeuren is, alleen maar libidineuze strategie, dan moet ze dat in eerste instantie ook als haar eigen drijfveer kunnen erkennen - en moet ze toch doorgaan, tegen beter weten in).

Het is merkwaardig dat De Kesel op dit punt precies belandt bij de conclusie die ook Rüdiger Safranski ons in 'Het Kwaad' voorhoudt: eigenlijk kunnen wij, als ontnuchterde mensen, niet anders moreel handelen dan wanneer we dat doen vanuit een levensgroot 'alsof'; alsof God niet dood zou zijn, alsof er waarheid mogelijk zou zijn. Daardoor wordt de enige waarheid ons handelen zelf.

In die zin kan men De Kesels boek, dat wel enige voorkennis veronderstelt aangaande filosofie en psychoanalyse, zien als een moreel pleidooi. Hoezeer hij ook door de wol van deze absurde dialectiek is geverfd, hoezeer hij ook die 'soevereine intellectueel' is, die weet heeft van onze perverse lustmechanismen als we moord en brand staan te schreeuwen over rechtvaardigheid en tralala, De Kesel beseft terdege dat we het spel van de moraal nu eenmaal illusieloos moeten spelen. Dat is het enige eerlijke antwoord op de vraag naar engagement - wars van de narcistische idee dat we de waarheid in pacht zouden kunnen hebben (en er meteen ook van bewust dat dit alweer een andere waarheid in pacht dreigt te worden, maar één die ons niet ontslaat van onze verantwoordelijkheid).

In die zin ziet De Kesel, in het spoor van Slavoj Zizek, de psychoanalyse niet zomaar als een artsenpraktijk voor psychisch lijdende medemensen. Het is voor hem de enige manier om aan diepgaande ideologiekritiek te doen: ook onze samenleving van na de 'Verlichting' is, met al haar wetenschappelijk en kritisch denken, met haar politieke economie en haar overheersingsdriften, dringend aan de ontnuchterende praktijk van een analyse toe.

De psychoanalytische theorie van Lacan, die op meerdere punten aansluit bij Hegels denken over de beschaving en de dood, gaat dus een heel stuk verder dan de freudiaanse premissen die meestal worden gehanteerd. De Kesel stelt dat dit Lacaniaanse denken explosief is, en dat het hoog tijd is dat het maatschappelijk ten gronde wordt bediscussieerd. Meteen wijst hij met een beschuldigende vinger naar de Lacaniaanse hogepriesters die dit denken zelf afschermen tegen een radicale, open kritiek en zijn ideologische consequenties.

Ideologie en psychoanalyse - het is ook deze dialectiek die De Kesel hanteert wanneer hij netelige kwesties als ons genot rond de zaak-Dutroux analyseert. Het essay over Dutroux is eigenlijk een genadeloze doorprikking van 'naastenliefde en hulpverlening'. Het laat geen spaander heel van het idealistisch discours van de zorg om de ander, maar het stelt er iets veel diepers voor in de plaats: de diepe hang naar de ervaring in en door de ander. Tegelijk probeert De Kesel op het spoor te komen waarom en hoe Dutroux tot zo'n gat in ons bewustzijn is kunnen uitgroeien (met een woordgrap over 'Du trou X' - over 'het gat X' dus).

Voor De Kesel is één ding telkens weer herkenbaar: het hedendaagse subject heeft nog altijd de boodschap 'Je est un autre' van Rimbaud niet ten volle begrepen; het wil, om zijn genot niet kwijt te spelen, niet inzien dat het een fantasme van zichzelf is, en kan daarom ook op geen enkele manier aan fundamentele zelfkritiek beginnen. Het staat, met zijn eigen onvatbare amalgaam aan verlangens, zichzelf in de weg - en dat 'zelf' staat dan nog op de plek van de Ander, dat wil zeggen: het zijn de anderen, die ons identiteitsgevoel voortdurend gijzelen.

Niet toevallig wijdt De Kesel ook een essay aan het denken van Claude Lefort, die beweert dat een moderne democratie simpelweg nooit aan een definitieve stabiliteit kan toekomen, omdat ze cirkelt rond een machtsvacuüm. In principe weet niemand in een democratie hoe het echt moet, daarom wordt deze kandidatuur van de waarzegger opgevuld door wie haar met vermomd genot inneemt. Tegelijk kunnen we deze plaats nooit 'vrijwaren', want dat zou geweld veronderstellen en dus het einde van de democratie.

Uit deze paradoxen raken kunnen we niet, maar een beetje meer besef van wat de ware toedracht van al ons gekrakeel betekent, zou geen kwaad kunnen. Daartoe geeft dit boek - met de weinig aantrekkelijke titel 'Wij, modernen' - een ruime aanzet.

Het boek bewijst vooral dat al dat modieuze gezeik alsof de Franse filosofie van de afgelopen decennia nonsens zou zijn, zelf een hopeloos kokette en onzinnige soort van luchtbel vormt - misschien wel de ideale manier om zich de verontrustende theorieën van deze denkers van het lijf te houden?

Wie zin heeft in een kleine ontnuchtering op dat vlak, leze deze essays. Ze zijn niet voor uw of mijn verstrooiing geschreven, ze vragen concentratie, aandacht en een leespotlood. Maar dat vraagt elke tekst die ertoe doet.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden