Poëzie
Wat de herfst en dichter Jean Pierre Rawie met elkaar gemeen hebben
Zeg je herfst, denk je vergankelijkheid. Vallende bladeren, kalende bomen en kortere dagen versterken het gevoel dat alles voorbijgaat. Het stemmige geel, rood en bruin van de natuur maakt weemoedig.
Dat herfstige gevoel zou je nog wat kunnen aanwakkeren door poëzie te lezen. Van Jean Pierre Rawie, bijvoorbeeld, in wiens oeuvre die vergankelijkheid onontkoombaar is. En dat thema is met de jaren steeds persoonlijker geworden. In zijn voorlaatste bundel, ‘De tijd vliegt, maar de dagen gaan te traag’, was te lezen hoe de dichter de dood in de ogen had gekeken. “Er ging iets binnen in mijn schedel stuk, / waardoor een aantal dingen het niet doet.”
Ook in het onlangs verschenen ‘Handschrift’ is de dood op vrijwel elke pagina aanwezig. Aan het woord is een dichter die het grootste deel van zijn leven achter zich heeft en die langzaamaan de balans opmaakt. Leek hij ooit alle tijd van de wereld te hebben, genoeg in ieder geval om dagen ‘onbedacht’ te verdoen, inmiddels is het niet meer vanzelfsprekend dat er na deze herfst nog eentje volgt. De dichter voelt zijn afwezigheid naderen: “Soms is het of ik al onzichtbaar ben.”
Dwalend door de stad
Veel van het vroegere leven is verdwenen. Dwalend door de stad zoekt hij sporen van oude liefdes:
“Ik dwaal, en vind de woningen niet weer / waar ik heb liefgehad. Zelfs deze stenen, / die stevig staand ons zoveel sterker schenen / dan wij, zijn weg. Het leven neemt geen keer.”
Zoals huizen zijn afgebroken, zijn veel dierbaren overleden, ouders, (dichters)vrienden: “Aan wie ik ook maar dacht vandaag was dood.”
Tijdloze verzen
Toch wentelt hij zich niet alleen in zijn eigen, steeds kleiner wordende cirkeltje. Heel af en toe zet de dichter een paar passen daarbuiten. Rawie’s ergens tijdloze verzen zijn onmiddellijk van deze tijd als IS opduikt, en de ‘zelfmoordmuzelman’. En al zou hij wel ten strijde willen trekken tegen terroristisch gevaar, een held is hij uiteindelijk niet: “Ik blijf maar thuis. Het duurt misschien nog lang / voor er volmaakte vrede heerst op aarde. / Intussen piep ik laf: Ik ben niet bang.”
Grote verrassingen hoeft de Rawie-lezer niet te verwachten. De dichter mag dan quasi-bescheiden zijn gedichten ergens ‘wrochtsels’ noemen, ze zitten nog even strak in de vorm als ze altijd gedaan hebben.
Flauwigheden
Hij durft zich in zijn sonnetten, zijn kwatrijnen flauwigheden te veroorloven - hij is ‘uitgezeed’, als hij twee uur aan het strand heeft vertoefd; de plechtstatige taal, de ironische toespelingen op bijvoorbeeld het eigen drankgebruik, de vertalingen van verwante stemmen - het is allemaal onmiskenbaar Rawie.
Maar wat uiteindelijk de zin van al dat schrijven is geweest, daarover maakt de dichter zich, in het zicht van de eindstreep, niet al te veel illusies:
“Het haalt niets uit wat of ik doe of zeg. / Ik luister naar het ruisen van de bomen / boven het gras. Ik ben al bijna weg.”
Jean Pierre Rawie
Handschrift
Prometheus; 64 blz. € 15
Janita Monna schrijft wekelijks over poëzie voor Trouw.