BoekrecensieWanderlust
Wanderlust van Rebecca Solnit: Waarom wandelen goed voor ons is
Rebecca Solnit onderzoekt de betekenis van het wandelen: van Lucy, de allereerste tweevoetige, tot aan de loopband
Niet iedereen geniet van een wandeling. Zelf herinner ik me uit mijn jeugd m’n chagrijn, in het park of op de hei, als ik weer eens mee uit wandelen moest omdat dat goed voor me was, terwijl ik net iets veel leukers deed (lezen of dromen of tv kijken). In haar essaybundel ‘Over het verlangen naar roerloosheid’ (de titel zegt het al) schrijft de Britse Jenny Diski herkenbaar hoe ze geen groter genoegen kent dan in een vakantiehuisje te worden achtergelaten. “Het geeft een heel specifieke zeer lichamelijke voldoening om te horen hoe de deur dichtgaat en de voetstappen wegsterven van de wandelaar die of het groepje dat zonder mij vertrekt.”
In het zojuist vertaalde ‘Wanderlust’ citeert Rebecca Solnit schrijver Max Beerbohm die klaagt dat altijd als hij met vrienden op het platteland verkeert er wel iemand is die aanspoort om even ‘de benen te gaan strekken’. En dat dan ‘op die scherpe gebiedende toon die hij nooit van zijn leven zou gebruiken in welk ander verband ook’. “Mensen lijken te denken dat er iets inherents edels en deugdzaams zit aan het verlangen een wandeling te maken.”, aldus Beerbohm in ‘Going Out On a Walk’ (uit 1918!).
Moralistische teksten
Eerst stond het wandelen voor vrijheid en een omarming van de natuur en vervolgens werd het een deugd, constateert Solnit in ‘Wanderlust’. Ze wijdt een hoofdstuk aan de vroeg-twintigste-eeuwse, postromantische wandelessayisten, preutse types die van wandelen een ‘vrome seksloze moralistische religie’ maakten. “Er verdwaalt nooit eens iemand die dan moet overleven op rupsen en regenwater in een ongebaand woud, op een kerkhof seks heeft met een vreemde, in een gevecht verwikkeld raakt of visoenen van een andere wereld ziet.”
Zelfs hippie-avant-la-lettre Henry David Thoreau kon het preken niet laten, noteert Solnit. In zijn beroemde, onlangs vertaalde essay ‘Walking’ uit 1850, verbindt hij het lopen in de natuur met de absolute vrijheid, maar gaat hij vervolgens wel uitleggen hóe we vrij moeten zijn, inclusief radicale richtlijnen zoals dat de ware wandelaar een vrij man is die gebroken heeft met zijn familie.
Zulk moralisme blijft opdoemen in de twintigse-eeuwse teksten over wandelen – tot aan Bruce Chatwin in de jaren zeventig toe. De wandelliteratuur biedt anderhalve eeuw aan beschaafde aansporingen, schrijft Solnit.
Wie nu denkt dat Solnit zich in ‘Wanderlust’ afkeert van de wandelzin, zit ernaast. Neigingen tot evangelisatie zijn de activistische Solnit zelf ook niet vreemd, maar het zij haar vergeven. Want juist haar wandelliefde inspireerde haar tot het schrijven van deze indrukwekkend erudiete, rijke cultuurhistorische studie waarin ze het wandelen van alle kanten belicht. Hoe is het zo gekomen dat we wandelen om het wandelen? Sinds wanneer doen we dat? Wat zoeken we erin en vinden we er zo belangrijk aan?
Solnits studie verscheen in 2001 maar is nu pas vertaald, vast ingegeven door de grotere bekendheid van deze Amerikaanse auteur, en de toegenomen wandelzin.
Heldere beelden
Dat dit boek al wat ouder is, merk je pas aan het slot als Solnit sombert hoe de mens door industrialisatie en technologie van zijn lichaam vervreemd is geraakt, en ze daar uitweidt over ontwikkelingen van verder terug zoals de rond de ‘heilige’ auto ontworpen Amerikaanse suburbs; het vervoer in treinen en vliegtuigen dat de continuïteit in tijd en ruimte in stukjes knipt; de opkomst van sportscholen die ogen als fabrieken en waar de nuttige handelingen van weleer (tillen, hameren, trekken) nu als loze gebaren worden nagebootst op apparaten. “Op de loopband betekent wandelen niet langer peinzen, flirten of iets onderzoeken. Wandelen is het afwisselend bewegen van de onderste ledematen.”
Dat is een fraaie observatie en Solnit blinkt in dit boek vaker uit in heldere beelden voor dingen die we als zo vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen dat we ze niet meer opmerken. Juist daarom mis je op het laatst wat ze nog te melden zou hebben over smartphones en Google maps, nieuwe technologieën die de ervaring van het wandelen in de laatste jaren opnieuw ingrijpend hebben veranderd.
Dat die jongste geschiedenis ontbreekt, maakt Solnits cultuurgeschiedenis niet minder interessant. Ze gaat in 350 dichtbedrukte bladzijdes van aap Lucy, het 32 miljoen jaar oude skelet dat gevonden werd in Ethiopië, mogelijk de eerste tweevoetige, naar het slenteren op de Strip in Las Vegas. Ze volgt zo de chronologie, maar ieder hoofdstuk cirkelt daarnaast rond een thema en is prima los te lezen. Ze begint bij Rousseau en zijn ‘Bekentenissen’ waarin hij het natuurlijke, goede en eenvoudige op één lijn zet, wat nu een cliché is maar destijds behoorlijk opruiend.
Tippelen en de baan op gaan
Een apart hoofdstuk wijdt ze aan de 18de-eeuwse ‘God van het wandelpad’ William Wordsworth en zijn zus en inspirator Dorothy, romantici die de woeste natuur gaan zien als bewonderenswaardig: de kliffen, bergen, heidegebieden, watervallen, stormen en de zee. Ze gaat in op bergbeklimmen, op de verwantschap tussen sponsorloop en pelgrimstocht, op protesteren en flaneren in Parijs, op de sisyfusarbeid in de sportschool en op wandelen als kunst (Marina Abramovic en Ulay op de Chinese Muur).
Boeiend schrijft ze in ‘Wandelen na middernacht’ over de worsteling van vrouwen om zich de openbare ruimte toe te eigenen; hoe de Engelse taal (maar ook het Nederlands) rijk is aan termen die het lopen van vrouwen seksualiseert (tippelen, de baan op gaan, over straat slieren) of hoe de aanwezigheid van vrouwen op straat gelijk gesteld wordt aan ‘een invasie van hun geslachtsdelen’ (publieke vrouwen).
Helder verklaart ze in een eerder hoofdstuk de pelgrimage: “Als het leven een reis is dan wordt ons leven echt tastbaar wanneer we daadwerkelijk onderweg zijn, met doelen waar we naartoe kunnen bewegen, voortgang die we kunnen waarnemen, prestaties die we kunnen begrijpen, metaforen die met handelingen samenvallen.”
Ze laat zien hoe de renaissancetuin, het labyrint en de kloostergang eerder al een spirituele dimensie aan het lopen meegeven. En ze bespreekt de landoorlogen in Engeland waar 90 procent van de wandelpaden over particulier terrein gaat en de arbeidersbeweging het beroemde recht op overpad wist te veroveren op de aristocratische landeigenaren.
Jane Austen en de vrijheidsdrang
Een fijn intermezzo biedt Solnits interpretatie van ‘Pride and Prejudice’, het beroemdste boek van Jane Austen waarin heldin Elizabeth Bennet haar onconventionaliteit toont in haar hang naar eenzame wandelingen. Als Elizabeth vijf kilometer loopt om haar zieke zus Jane te bezoeken dan spreken de anderen over Elizabeths ‘abominabele zelfingenomen onafhankelijkheid’ en bespotten de modder op haar petticoat.
De vrijheidsdrang die in het wandelen zijn fysieke vorm vindt en die dan weer door de samenleving begrensd wordt, vormt een rode draad in deze studie. “Wandelen zowel op platteland als in de stad is twee eeuwen lang de voornaamste manier geweest om het onvoorspelbare en het onberekenbare te verkennen”, constateert Solnit, “maar die manier ligt nu onder vuur.” Anno 2001 dus.
Me dunkt dat de wandelwoede, en zeker de schrijflust daarover, anno 2019 weer een opleving kent. Vraag is wel waar je er in tijden van digitale navigatie dat onvoorspelbare en onbere- kenbare nog mee verkent.
Rebecca Solnit
Wanderlust. Een filosofische geschiedenis van het wandelen
Vert. Janine van der Kooij. Nijgh & Van Ditmar; 383 blz. € 25,99
Lees ook:
Ontleedster van misogyne mythes.
Voetbal én damesvoetbal? Volgens de Amerikaanse essayiste Rebecca Solnit begint seksisme bij de taal.
Kleine filosofie van de stoep
Een weg voert je ergens heen, op de stoep ben je er al. De stoep onthaast en nodigt uit tot dwalen, verdwalen, lummelen, nadenken en uiteindelijk: nietsdoen.