Waarom fotograferen we het liefst lege aardse paradijzen in plaats van massa’s en chaos
Leuk hoor, al die mensen die je op reis tegenkomt, vindt ook wereldreziger Iris Hannema. Maar op haar foto’s veegt ze ze het liefst uit beeld. Lege aardse paradijzen in plaats van massa’s en chaos. Alsof je de enige was bij Machu Picchu. Waarom?
Vriend A stuurt me een mailtje: ‘Lieve vriendin, wat ik me afvraag: Is het zo rustig bij jou? Ik zie op jouw foto’s helemaal geen mensen.’ Ik scrol door mijn fotocollectie en zie het nu ook, hoe opvallend het is, voel me een beetje betrapt.
Ik mail A terug: ‘Mis je gezichten?’ Maar de vraag is uiteraard aan mezelf gericht: mis ik zelf soms gezichten?
‘Je trekt de wereld in’, mailt hij terug, ‘tussen de mensen zogezegd, maar wil ze dan liever niet op de foto. In de wereld die je wil vastleggen, ben je liever alleen met de dingen. Echt iets voor jou.’
Hij heeft gelijk, zo sta ik ervoor na honderd bezochte landen. Ik maak foto-passe-partouts van aardse paradijzen, zuchtend van verlatenheid, homogeen en zonder precieze locatie-aanwijzingen, terwijl onze planeet in werkelijkheid juist hoogst veranderlijk, rommelig, druk en chaotisch is. Met heel veel mensen. Sterker nog: reizen draait om wie je ontmoet, iemands glimlach, een uitnodiging, zomaar een gesprek, je verbonden voelen met onbekenden. Eigenaardig genoeg voelen diezelfde mensen als ik fotografeer juist als ruis en verstoring en ik leg de wereld-in-beeld liever lekker leeg vast. Maakbaar en mensloos.
Enorm ongemak
Achteraf is het jammer, want het zijn precies die reisfoto’s die je naderhand weinig tot niets meer zeggen. Was het niet daar waar die man zonder tanden cola verkocht of nee, moest P daar niet zo hard lachen dat ze in haar broek plaste? Geen idee meer, dus eindigen ze in de digitale prullenmand, of erger: in de ‘nog uit zoeken-map’ waarvan ik er zelf al ontelbaar veel heb - een vervaagd reisleven in gigabytes.
Mijn opa was fotograaf van beroep en bij zijn overlijden erfden wij al zijn dia’s: reizen naar Afghanistan, Zuid-Afrika, Japan, statische zwart-witfoto’s van architectuur, vliegtuigen en landschappen. Heel af en toe vond ik een portret. Mogelijk een chauffeur, een gids, een verkoper. Het zijn de interessantste foto’s omdat je de verleden tijd het duidelijkst in gezichten ziet; mensen lijken niet zozeer op hun vader of moeder maar op de tijd waarin ze leefden.
Ik heb mijn opa nooit kunnen vragen waarom hij zo weinig mensen fotografeerde, maar ik heb wel een vermoeden. Iemand vragen om voor je te poseren kan voelen als een barrière. Wellicht voelde mijn opa dezelfde vrees voor afwijzing als ik? Een ‘nee’ is verre van dodelijk maar er zwelt wel een enorm ongemak uit op. Ik ken mensen die met hun mobiele telefoon stiekem foto’s maken van mensen op terrassen, in treinen, in koffiebars, op markten. Je ziet het aan de compositie: vlug, geheimzinnig en niemand kijkt de lens in. Waarom ze dat doen? Misschien wel omdat je als opzichtige fotograaf ineens voyeur wordt en de ander het onderwerp; gelijken ben je in ieder geval niet meer.
Deze zomer scrolde ik fanatiek door instagrampagina’s en facebookmuren op zoek naar reisfoto’s van mensen die ik niet ken. Er waren geen pen en papier voor nodig om tot de conclusie te komen dat er binnen het reisfotogenre een opvallende mode is ontstaan. Met stip op nummer één zijn de zonsondergangen met palmen als schaduwen op de voorgrond. Twee: voeten of gelakte tenen bij een zee, rivier of zwembad. Drie: tafels met uitgestalde drankjes-en-hapjes. Ook nog altijd zeer populair: selfies in reflecties van spiegels of zonnebrillen.
Maar het interessantst is wat de foto’s gemeen hebben: er staan óók nauwelijks mensen op (uitzondering zijn carnavals, concerten en festivals, plekken waar het druk hoort te zijn). Er wordt uiteraard ook met geliefdes, kinderen of goede vrienden geposeerd, maar het vaakst, zo turfde ik, poseren we alleen.
Je zou kunnen zeggen dat deze tendens helemaal in de tijdgeest past, iedereen is tegenwoordig alleen maar met zichzelf bezig en wij, de generatie van fotofilters tot voorhoofdfillers, accepteren de werkelijkheid nou eenmaal niet. Zaak gesloten. Nee, er is nog een ander spoor, plausibeler, iets wat dieper ligt dan leeftijden en generaties. En het zal de makke van mijn beroep van reisschrijver wel zijn, maar ik voel dat ik voor een sluitender antwoord op reis moet. Naar Peru.
Toerist? Ik? Echt niet
Ik googel de Peruaanse Inca-stad Machu Picchu en kijk naar de afbeeldingen die uit het internetmoeras naar boven komen drijven. In vierkantjes en veelvoud verschijnt het schitterend gelegen Machu Picchu, omcirkeld door gepenseelde bergtoppen en zo groen als gras gelijmd tegen een modelspoorbaan.
Het is er zo leeg en mensloos, een ideale plek om te bezoeken, er komt immers niemand!
Zou je denken.
Toen ik Machu Picchu bezocht, toch alweer zo’n tien jaar geleden, was het er al zo vreselijk druk dat je je kont niet kon keren en er een maximaal bezoekersaantal ingesteld was om de zondvloed van mensen enigszins onder controle te houden. Het was onmogelijk om de fundamenten van de verloren Zuid-Amerikaanse beschaving goed te zien, er waren simpelweg te veel gympen, te veel rugzakken, te veel camera’s.
De internetfoto’s waren duidelijk genomen vóór of na sluitingstijd, in scène gezet en daarom ademden ze ‘sprookje’. En wij, bezoekers van Zuid-Amerikaanse geschiedenis, houden die mythe van de wereld als visueel bouwpakket in stand. In plaats van dat overvolle Machu Picchu met alle toeristen erbij te fotograferen, gewoon zoals het is, blijven we gretig op zoek naar die ene foto waar nét niemand op staat. Zodat het lijkt alsof we er alleen zijn.
En zo ontstaat die desolaat-perfecte fotowereld, eentje die in het fysieke leven niet bestaat, maar zich alleen manifesteert op telefoons, in clouds, camerageheugens, op computers en harde schijven. Het is net als die o zo prachtig gefotografeerde gerechten in kookboeken die je verleiden aan de slag te gaan. Je weet best dat het er bij jou in de keuken niet zo uit zal komen te zien als op het plaatje. Toch proberen. En het toch jammer vinden dat jouw kooksels er niet op lijken. Misschien hoort dat wél typisch bij onze tijd: we kijken niet meer voor onszelf maar zijn gefocust op wat we anderen kunnen laten zien.
De onschuldige kant van fantasie.
Instagramfilters
Zoals je op een druk kantoor of op een overvol strand soms die droomtoestand kunt oproepen waarin afleidende geluiden en stemmen wegvallen, iedereen uit je gezichtsveld oplost en verdwijnt, en het even lijkt alsof je er helemaal alleen bent, zo is het met die lege, van mensen gezuiverde foto’s ook.
Ze vertellen ons iets over ons eigen verlangen naar ruimte en illusie.
Niet in de vorm van fakenieuws, de duistere kant van illusie, maar juist die onschuldige kant van fantasie, jezelf de vrijheid gunnen je herinneringen te sturen: dit wil ik dus wél en nee, o nee, dít wil ik dus absoluut níét op de foto.
Vriend A is nu zelf op vakantie en stuurde me een aantal eilandfoto’s door. Hij had niet aan mooimakerij gedaan, maar gewoon gefotografeerd waar zijn oog op was gevallen: een stapel hoeden, een marktstandje met lokale drank en groene bananen, een baai in nevelen gehuld, een collectie donkere poppetjes met hoed op, een strand met zonnebadende mensen. Hij had niet zitten wachten op flatterend eindemiddagslicht, was geen ommetje gaan lopen met zijn camera in de aanslag, had geen lokale mensen gevraagd breed naar de lens te lachen en was niet met instagramfilters in de weer geweest. Het waren zulke gewone foto’s dat ik er blij van werd: A was niet met de buitenwereld bezig, hij was vakantie aan het vieren.
Lees ook:
Wereldreiziger Iris Hannema verbaast zich over het reisgedrag van de instagramgeneratie
Je doelmatig en zonder af te hoeven zien van het ene weldadige hostel naar het andere verplaatsen is de nieuwe manier van reizen; eenmaal binnen weet je niet meer op welk continent je je bevindt.
Vreselijk, al die toeristen... maar ik ben er zelf ook een
Journalist Hagar Jobse (31) reist graag en veel. Maar er begint van alles te knagen: vliegen is extreem vervuilend en populaire buitenlandse steden bezwijken onder de bezoekers. Moet ze niet nodig minderen?