Review

Vrije Rembrandt tegen onvrije Velasquez

Er wordt in ons land nogal wat gesubsidieerd. Van de huur tot de landbouw. Al die subsidies worden publiekelijk op hun voor- en nadelen besproken. Maar subsidies op kunst roepen vanouds de meeste weerstand op.

LOUISE DE HAAN

Volgens de kunstjournaliste Riki Simons kan er geen twijfel over bestaan: overheidssteun verziekt de vrije markt, en de vrije markt is een panacee tegen de vele kwalen die de beeldende kunst in Nederland teisteren. Dat is de rode draad door de bundel 'Springlevend'.

Nederlandse kunst -om maar een kwaal te noemen- is onvoldoende levensvatbaar om internationaal mee te tellen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de hedendaagse Britse kunst, springlevend sinds Damien Hirst en zijn generatie het heft aan het eind van de jaren tachtig in handen namen.

Voor Simons ligt de crux van het Britse succes bij het opbloeiend particulier initiatief en de vrije markt. Dat het hier om het initiatief van welgeteld één man gaat, laat ze onderbelicht: De kunstverzamelaar Saatchi bezit een eigen museum, en hij begon voor veel geld de onbekende Britten aan te kopen. Hij alleen vestigde hun reputatie.

Riki Simons gaat geen voorbeeld uit de weg om aan te tonen dat de vrije markt de bron is voor creativiteit en artistieke vrijheid, terwijl subsidies leiden tot het uit de weg gaan van risico's. Rembrandt, bijvoorbeeld, kon dankzij particuliere opdrachtgevers non-conformistische portretten schilderen. Vergelijk dat eens met de 'stijve portretten' van de hofschilder Velasquez, betoogt de Elsevier-journaliste. Mogen we blij zijn dat we én Rembrandt én Velasquez hebben gehad?

Simons' voorbeelden roepen wel vaker vragen op. Zij moet er, bijvoorbeeld, niet aan denken dat Mondriaans vroege, 'middelmatige' kunst gesubsidieerd zou zijn door de Nederlandse overheid. Want dan zou Mondriaan nooit morrend naar Parijs zijn getrokken en artistiek nooit tot die hoogte zijn gestegen, betoogt ze. Was het ergens góed voor dat zowel Mondriaan als Van Gogh financiële crepeergevallen waren? Was het de vrije markt die Mondriaan (en ik denk ook aan Van Gogh) in hun werk dreef? Nee, geld had er niets mee te maken.

Toch is het boek van Simons niet zonder waarde. Ze signaleert nogal wat tekortkomingen in het Nederlands kunstbeleid. Zij spreekt van een 'kwaliteitsreservaat' dat in Nederland bestaat, waarin steeds dezelfde ambtenaren en steeds dezelfde kunstenaars elkaar tegenkomen. De kunst van de mensen in het reservaat past binnen een subsidiabele norm die door dezelfde incrowd is afgesproken.

In het algemeen is Simons' pleidooi voor afschaffing van overheidssteun meer ideologisch dan analytisch en dat maakt het uiteindelijk vrij zwak. Zij staat daarmee lijnrecht tegenover Hans Abbing, zelf econoom én kunstenaar, die de zaak juist wetenschappelijk benadert. Praktijkvoorbeelden uit zijn eigen leven en uit dat van collega-kunstenaars, maken Abbings wat droge, systematische benadering lichter verteerbaar. Zijn boek geeft een veelzijdig beeld van de rare, ongewone economie die bij kunst hoort.

Wat maakt de kunsteconomie zo uitzonderlijk? Ten eerste heeft kunst een hoge status met een aura van heiligheid en authenticiteit. In dit domein is geld een banaliteit en niet chic. Openlijk winstbejag wordt afgestraft, het is beter niet-commerciële kunst te maken.

Het merendeel van de kunstenaars heeft een laag inkomen. Toch willen velen kunstenaar worden. De structurele armoede in het vak blijft, overheidssubsidies ten spijt, omdat kunstenaars hun drijfveren vinden in andere waarden dan geld. Als ze genoeg verdienen, zijn ze niet geinteresseerd in méér verdienen, ze willen vooral erkenning en respect. Subsidies dragen bij tot deze 'wrede' economie. Subsidies maken het meer mensen mogelijk kunstenaar te worden en helpen zo het hoofdelijke inkomen in de sector omlaag, de spoeling wordt dunner. Ruwweg de helft van het kunstenaarsinkomen komt uit transacties op de vrije markt, de andere helft komt van de overheid. Dat kost wat, maar het levert ook wat op. Sponsoring is machtsvertoon en werkt statusverhogend.

De kunstenaar Abbing is het lang niet altijd eens met de econoom Abbing. Als kunstenaar vindt hij dat subsidies nodig zijn, om de artistieke vrijheid te garanderen. Als econoom vindt hij dat de kunstproductie beperkt moet worden als er geen geld voor is. Minder subsidie leidt tot vermindering van het aantal kunstenaars en verlaging van het prestige. Daardoor zal de gevestigde kunst meer bekritiseerd worden, wat alleen maar goed is, omdat het zal leiden tot meer levendigheid en vernieuwing. Dat is Abbing met Riki Simons eens. Maar bij hem valt te lezen dat het tegendeel ook waar is: op het ogenblik wordt de vernieuwing juist door de overheid gesteund en niet door de markt. De hedendaagse avant-garde moet het bijna helemaal hebben van overheidssteun.

Dat, zoals Abbing hoopt, de kunst door minder subsidie op den duur meer op andere sectoren in de economie zal gaan lijken, waag ik te betwijfelen. Kunstenaars laten andere waarden prevaleren boven geld. Dat lijkt irrationeel, maar daarom zijn ze misschien kunstenaar geworden en geen econoom. Ze zijn blijkbaar liever arm dan geen kunstenaar.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden