Komende week, op de sterfdag van Simon Vestdijk, verschijnt een briefwisseling tussen schrijvers Kees ‘t Hart en Maarten ‘t Hart over hun idool. ‘Hij heeft lange zinnen, maar ook korte.’
Het interview is al een tijdje aan de gang als Kees ’t Hart – niet voor het eerst – uit frustratie zijn hoofd op tafel legt. “Schrijf er maar bij: ‘Hij weent’.” Aanleiding voor dit gebaar is het einde van De kellner en de levenden, een van de 52 romans die Simon Vestdijk schreef. Het voert te ver om hier het plot uit de doeken te doen, maar neem van Kees ’t Hart aan: dat einde is weergaloos. “Lees dat boek nou maar gewoon, ik krijg kippenvel als we het erover hebben. En dan zijn er mensen die zeggen dat Vestdijk geen gevoel had. Hou nou toch op.”
Het mag duidelijk zijn: hier spreekt een bewonderaar, die met het vuur van een zendeling opkomt voor de schrijver die volgens dichter A. Roland Holst sneller schreef dan God kon lezen. Bij een dergelijke geloofsijver hoort een geloofsboek, commentaar op de Schrift.
Simon Vestdijk (1898-1971)
Simon Vestdijk groeide op in Harlingen, een jeugd die hij later verwerkte in zijn Anton Wachter-romans. Vestdijk studeerde geneeskunde in Amsterdam en werkte als waarnemend huisarts. Hij publiceerde 52 romans, talloze gedichten en essays. Bekendste titels: Ivoren wachters, Terug tot Ina Damman en De koperen tuin.
Volgende week verschijnt De toetssteen, een briefwisseling van Kees ’t Hart met Maarten ’t Hart (geen familie) over Simon Vestdijk die juist deze maand vijftig jaar geleden overleed. “Maar dat dit herdenkingsjaar eraan zat te komen, wisten we gek genoeg niet.” Eigenlijk zou Maarten ook bij het gesprek zijn, maar zijn gezondheid laat op dit moment te wensen over.
De twee schrijvers kenden elkaar, hadden af en toe contact en wisten van elkaars liefde voor Vestdijk. Begin vorig jaar zag Kees ’t Hart op een tentoonstelling een foto hangen van Vestdijk op zijn doodsbed en vroeg per mail aan Maarten ’t Hart of hij die foto kende. Anderhalf uur later kwam het antwoord al. Nee, hij kende ’m niet. Kon Kees ’t Hart misschien een afdruk bemachtigen? “Maarten wilde ’m graag op zijn werkkamer hangen.” Die afdruk kwam er nooit, maar de kwestie leidde wel tot zeven maanden heen en weer mailen tussen Den Haag en Warmond over de schrijver van misschien wel het meest omvangrijke oeuvre uit de Nederlandse literatuur, in ieder geval het meest gevarieerde.
Simon Vestdijk (1898-1971) schreef 52 romans, honderden gedichten en talloze essays. Hij werd vaak genoemd als winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur, maar kreeg ’m nooit.
De liefde voor Vestdijk spat van de brieven in De toetssteen af. Er wordt veelvuldig geciteerd uit bekende romans als De koperen tuin en Terug tot Ina Damman, maar ook uit de bij het grote publiek onbekende muziekessays. Uiteindelijk is het boek een hartstochtelijk pleidooi voor lezen, vooral voor het lezen van Vestdijk.
Is het boek ook bedoeld als een steun in de rug voor hem? Vestdijk wordt – laat ik het aardig zeggen – niet meer zoveel gelezen.
“Dat is een grote ergernis van ons beiden. Vestdijk niet lezen, dan moet je toch wel stapelgek zijn. Er heerst weinig gevoel om ons heen voor zijn grote werk. Altijd maar weer dat geklets dat hij zo koel en cerebraal is. Echt bullshit. Het is ontzettend emotionele literatuur. Je kunt er tranen met tuiten bij huilen. Er zijn tegenwoordig maar weinig schrijvers in Nederland waarbij je in de stijl iets van Vestdijk terugziet. Bij Peter Buwalda misschien en in mijn eigen werk. Mijn roman De keizer en de astroloog moest stilistisch op Vestdijk lijken. De hoofdpersoon heet ook Simon. Ik wil me het werk van Vestdijk echt eigen maken. Maarten heeft dat niet. Die ziet dat oeuvre meer als een groot gebergte waarbij hij in de buurt wil blijven.”
Maarten ’t Hart noemt Vestdijk de toetssteen, iemand aan wie je je scherpt, die je de weg wijst naar andere schrijvers. Kortom: hij is de maat der dingen. Dat geldt dus ook voor u?
“Hij is de grootste. Waarom? Ik weet het niet. Dat is een te moeilijke vraag. Hij schrijft geweldige verhalen. Vestdijk werkt niet met realisme, maar met symbolisme. Maar tóch is het realistisch. Al die dingen waar ik sterk naar verlang in mijn eigen werk. Bovendien is hij een geweldig stylist, waar ik ongelooflijk voor val. Met die schitterende, dansende zinnen.”
Veel mensen die het wagen aan Vestdijk te beginnen, lopen toch vaak stuk op die lange, kronkelende zinnen. Op zijn stijl.
“Die snappen literatuur niet.”
‘Langezinnen-proza’, hoor je dan.
“Je wilt me op de kast hebben? Hij heeft lange zinnen, maar ook korte. Juist die ritmiek daartussen is grandioos. Hij heeft natuurlijk ook wel mislukte boeken, maar daar ga ik op fluistertoon mee om. Ik wil het er liever niet over hebben. De schandalen vind ik echt een flutboek of neem nou De onmogelijke moord. Ook niet best. Maar ik wil eigenlijk niet dat je dat opschrijft.”
Toch schrijft u: je kunt pas iemand goed bewonderen als je ook zijn mindere kanten ziet.
“Dat doen we ook hoor, maar niet te veel. Verder moet je kunnen aanvaarden dat er mensen zijn die jouw idool niet bewonderen. Maar met mensen die zonder argumenten niet van Vestdijk zeggen te houden wil ik eigenlijk niks te maken hebben.”
Is dat ook niet het geheim van een fanclub? Tegenover elkaar mogen de fans van alles over hun idool zeggen, maar als een buitenstaander iets lelijks over hem of haar zegt, dan sluit het front zich en wordt diegene terechtgewezen of beter nog: genegeerd.
“In eigen kring mag je over Vestdijk zeggen wat je wilt. Dat geldt ook voor dit boek. Dit is een ‘eigen kringboek’. Andere mensen mogen meekijken, maar ze mogen zich er niet mee bemoeien.”
Vestdijk kwam het leven van Kees ’t Hart (76) binnen via zijn moeder. “Ik zag haar altijd lezen en toen dacht ik: ‘Dat kan ik ook’.” De eerste Vestdijk die hij las was De redding van Fré Bolderhey, een roman uit 1947 over de 16-jarige Eddie Wesseling. Door de verhalen van zijn krankzinnige achterneef Fré krijgt hij het idee-fixe hem te moeten redden. Hij verdiept zich zo in hem dat hij ten slotte zelf ook krankzinnig wordt. Het boek is alleen al vermaard om de beginregels die bewonderaars van Vestdijk bijna woordelijk kunnen opdreunen. Ook Kees ’t Hart, wanneer je het hem vraagt. “Achter het ijzeren hekje van een balkon op de eerste verdieping stonden twee mensen. Het was een warme zomeravond, en het zonlicht, dat hen bescheen, was licht uit de tweede hand: weerkaatst door de ruiten aan de overkant van de kade, die zonder bomen was.”
Wat greep u zo aan in dit boek?
“Toch vooral dat weergaloze begin. Een man en een zoon betreden een balkon. Als je het de eerste keer leest denk je: ‘Dat is een goede scène, een vader en een zoon op een balkon. Dat licht uit de tweede hand. Ja hoor. Het lijkt wel realisme. Nee, het is symbolisch.’ Het is geen gewoon licht, maar licht uit de tweede hand. Hier gaat meteen de magische wereld van Vestdijk open. Je gaat het pas zien als je erover nadenkt. En het is zo verbijsterend mooi geschreven.”
Toch zitten wij hier samen met het mysterie dat hij steeds minder gelezen wordt en lijkt bijgezet in de grafkelder van de Nederlandse literatuur.
“Dat vind ik heel erg. Echt naar. Is ook beetje zijn eigen schuld. Hij ging zijn eigen werk uitleggen en allemaal theorieën eraan verbinden. Je hoefde het er niet meer over te hebben. Alles over Vestdijk is al gezegd. Ook door hem zelf, voor een groot deel.”
Een schrijver als Nescio lijkt de tand des tijds beter te hebben doorstaan. Zit ‘m dat ook niet in het feit dat hij een relatief klein, fijnzinnig oeuvre achterliet en Vestdijk een gebergte aan romans, essays en gedichten dat zijn werk voor sommigen maakt tot een onneembare vesting.
“Misschien is dat wel zo. Maar het is niet terecht. Ik ga hier niets afdoen aan Nescio, maar wanneer we gaan vergelijken, komt het op heel andere dingen aan dan de omvang van het oeuvre. Kwaliteit op zich bestaat niet, alleen in vergelijking. En dan legt Nescio het voor mij toch echt af tegen Vestdijk.”
Waardoor overleeft een schrijver?
“Ik denk dat het vaak de inhoud is, het verhaal. Maar daar ben ik het niet mee eens. Voor mij overleef je als schrijver uiteindelijk door je stijl. Vestdijk verdient het om gelezen te blijven worden, niet omdat hij zulke spannende verhalen schreef over Pilatus en hoe het met hem verder ging na de kruisdood van Jezus. Dat kan iedereen bedenken. Het gaat erom hoe je dat verhaal opschrijft. De manier waarop je de werkelijkheid weergeeft. Zoals Vestdijk die bedscènes met Maria Magdalena en keizer Caligula beschrijft. Zo expliciet, stilistisch zo knap, dat je alleen maar kan denken: ‘Wow!’ ”
Goethe, een andere held van Kees ’t Hart
Kees ’t Hart (1944) is schrijver, dichter en literatuurcriticus. Hij studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de UvA, werkte als docent aan de lerarenopleiding Ubbo Emmius en later als studiebegeleider Cultuurwetenschappen bij de Open Universiteit. In 1988 debuteerde hij met de verhalenbundel Vitrines. Zijn romans Teatro Olimpico en De Revue (Multatuliprijs 2000) stonden op de shortlist van de Libris Literatuurprijs. Voor het literaire voetbaltijdschrift Hard Gras volgde hij een jaar lang voetbalclub Heerenveen. Zijn laatste roman is De ziekte van Weimar uit 2019, over Goethe, een andere held van hem. “Ik bewonder hem, dus wil ik iets terugdoen door hem onderdeel te maken van mijn creativiteit. Zo houd ik hem in leven, het is een vorm van idolatrie”, zei hij over dit boek.
Hebben leraren Nederlands niet gewoon verzuimd Vestdijk goed te promoten?
“Ik hou er niet van om hen de schuld geven. Er zijn heel veel enthousiaste leraren Nederlands. Zelf ben ik het ook geweest. Ik heb veel voorgelezen uit Vestdijk. Dan zocht ik wel de goede stukken uit. En dan riep ik: ‘Wat een geweldige zin! Moet je horen!’ Er moet gewoon meer uit Vestdijk worden voorgelezen.”
Later zal hij zijn exemplaar van De koperen tuin pakken en wijzen op ‘zo’n goed stuk’, het begin van de roman. Alweer. Desnoods komt hij het zelf bij u thuis voorlezen. ‘Het eerste wat ik mij van W… herinner, waar even na mijn vijfde verjaardag mijn vader tot rechter was benoemd, is de warme voorzomermiddag, toen de bal van mijn broer over de ijzeren krullen van het balconhek vloog, de verlaten huiskamer in.’ “En dat schreef hij zomaar op. Dat hele boek zit in die bal. De magie komt het leven van Nol, de hoofdpersoon, binnen. Hij zit ook nog eens een sprookjesboek te lezen. Dat stelt niks voor, maar dan komt het sprookje zelf aanstuiteren in de vorm van een bal.” Kees ’t Hart wrijft even over zijn hoofd. “Dit is zulk groot schrijven.”
In 2071 is Simon Vestdijk 100 jaar dood. Wat is er dan nog van hem over als schrijver?
“Anderen zijn dan verdwenen, maar hij is er nog.”
En Kees ’t Hart?
“Die is dan weg. Ook als schrijver.”
Is dat niet een verontrustende gedachte?
“Nee hoor. Ik maak me liever druk over de erfenis van Vestdijk. Daar ben ik nu nog toe in staat en dan ga ik er ook voor. Ik sta bij hem in het krijt en ik weet er ook veel van af. Daar kom ik rond voor uit. En al die anderen hebben ongelijk.”
Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart
De toetssteen. Brieven over Vestdijk
Querido;
272 blz. € 22,50
Lees ook:
Bij Vestdijk is een verzetsheld een ‘verzetsheld’
Vlak na de oorlog moet het voor Simon Vestdijk een riskante onderneming zijn geweest om zijn roman ‘Pastorale 1943’ te schrijven.