Review
Uw zoon is klaar met Pasen
Willem Jan Otten - die is toch zo vreselijk katholiek geworden? Romancier dichter en essayist Otten heeft het tij niet mee. Maar er is genoeg reden zijn werk serieus te nemen. Omdat hij prachtig schrijft. En omdat zijn nieuwe roman 'Specht en zoon' lang niet alleen gaat over bekering. Otten heeft uitdagende ideeën over kunst en kitsch en brengt die onverdroten in praktijk.
'Ik ben Zeer Dicht Geweven Vier Maal Universeel Geprepareerd. Iedereen die mij nader wilde bestuderen wist dat ik een vermogen kostte.'' Aan het woord is een schilderij, minder dan dat: een nog geheel maagdelijk stuk schilderslinnen. De ik-figuur in de nieuwe roman van Willem Jan Otten is een ding, een doek, later een schilderij, en het is vanuit het beperkte perspectief van dit ding, dat regelmatig omgedraaid tegen de muur gezet wordt, dat we te horen krijgen wat zich afspeelt in het atelier waar het terechtkomt. Een schilderij als verteller - een gewaagd uitgangspunt.
Twintig jaar geleden, in zijn debuutnovelle 'Een man van horen zeggen', haalde Otten ook al zo'n kunststukje uit. De hoofdpersoon, een 55-jarige man, is al tien jaar dood. Hij bestaat alleen voorzover anderen, zijn vrouw en zoon, aan hem denken. Het schilderij ervaart iets dergelijks: als er niet naar hem wordt gekeken heeft hij het gevoel dat hij niet bestaat. Otten interesseert zich duidelijk voor de filosofische mogelijkheden van dit perspectief, maar net als in zijn debuut zorgt hij er wel voor dat we bij de eigenaardige ik-figuur betrokken blijven. Zo verklapt het doek meteen al dat het uiteindelijk in de vlammen zal eindigen - dat belooft drama -, en vangt het voortdurend signalen op dat het voorbestemd is tot iets groots, iets 'kolossaals', iets wezenlijk ánders dan de society-portretten waarmee de schilder die het gekocht heeft zijn geld meestal verdient.
Bijna dreigt het doek tóch te eindigen als een portret van Cindy Duivemelk, echtgenote van een van Nederlands vermogendste mannen, met haar 'aangescherpte neusvleugels, haar weggetrokken wangen en haar uitgedeukte frons'. Als dat niet doorgaat, voelt het zich 'voor de poorten van de hel weggesleept.
Zulke effecten houden de spanning erin, maar Otten blinkt vooral uit in de manier waarop hij de belevenissen van het doek aanschouwelijk maakt. Dit zie je als je beschilderd wordt door een kunstenaar: ,,Hij was, vond ik, op zijn onappetijtelijkst, ik kreeg sterk de indruk dat hij zich om zo te zeggen volkomen onbespied waande, hij was één en al gekijk geworden, niet alleen naar wat hij aan het maken was, maar vooral naar niks, een beter woord heb ik er niet voor, (...).''
In het laatste deel van de roman, als het schilderij inderdaad verbrand is, verschuift het vertelperspectief naar een afbeelding van het schilderij, een in tweeën gescheurde polaroid, die meereist in de zweterige borstzak van de schilder: ,,Het is alsof ik met mijn oor op een grote trom ben gedrukt.''
Willem Jan Otten is een meesterlijke stilist, en het is goed dat eerst te noteren, want het is het eerste wat opvalt aan dit boek, en het is een kwaliteit die al snel ondergesneeuwd raakt in de discussie over Ottens katholicisme. In zijn recensie van Ottens goed bezochte, maar tamelijk vernietigend besproken toneelstuk 'Braambos' vatte Trouw-recensent Hans Oranje de sfeer rond Otten onlangs treffend samen: ,,Sinds zijn bekering, enige jaren geleden, tot een vrij steile variant van het katholicisme, wachten zijn vrienden in de literaire wereld iedere keer met angst en beven zijn nieuwe producten af.'' (Trouw 10-1-2004) Het ernstige katholicisme van Otten valt kennelijk veel minder goed dan de Reve's ondoorgrondelijke religieuze ironie - die een soort camp-status heeft gekregen.
Het is óók goed te benadrukken dat het in dit boek weliswaar draait om geloof, maar meer nog om ontvankelijkheid, kwetsbaarheid en onschuld, noties die weliswaar ook niet erg stoer aandoen, maar die minstens zoveel van doen hebben met het aloude Otten-thema erotiek als met 'steil katholicisme'.
Niettemin is het onmogelijk 'Specht en zoon' open te slaan zónder te denken aan Ottens bekering, met als gevolg dat alle personages én alle dingen onmiddellijk religieuze bijbetekenis krijgen. En het moet gezegd, Otten doet geen enkele moeite dat te vermijden: Het eenmaal opgespannen doek wordt verstevigd met een kruis. De schilder die het komt kopen, Felix Vincent, wordt 'schepper' genoemd. In diens atelier hangt een kalender met afbeeldingen uit het Vaticaan-museum.
En als later een rijke opdrachtgever het atelier bezoekt, zijn de christelijke verwijzingen helemaal niet meer van de lucht. De oude man, een kunstcriticus die 'kijkt als een maker', wil een schilderij laten maken van een jongen, 'zijn zoon', die al enige jaren dood is. Als hij vraagt wanneer 'zijn zoon klaar is' antwoordt 'schepper': met Pasen.
Het heeft iets plagerigs, deze overdaad aan verwijzingen, waar ontkerstend Nederland met gegiechel of hoongelach op zal reageren. Maar Otten neemt zijn polemiek met de ongelovigen wel degelijk serieus. Dat blijkt uit andere passages, waarin de vermaledijde ironici worden neergezet als angsthazen, die zich (nog) niet open kunnen stellen voor de zaken waar het echt om gaat.
Zo laat de schilder zich tegenover de gehaaide journaliste Minke Dupuis ontvallen dat hij van plan is op dat extra dure linnen een piëta te schilderen. Een piëta? Hij schrikt er zelf van: ,,Ik ben ook gek ook, een piëta, ik zei maar wat en die trut neemt het nog serieus ook, geen greintje gevoel voor ironie.'' We voelen op onze klompen aan dat het alleen iets kan worden met het doek, als schepper zich aan de demonen van ironie, twijfel en ongeloof weet te ontworstelen. Scheppen is een daad van geloof.
Die wat dik aangezette tegenstelling zijn we gelukkig even kwijt als Otten inzoomt op de worstelingen van schepper zelf, die langzaam ontdekt hoe hij het portret van de dode jongen tot een goed einde kan brengen. Van staand wordt het doek liggend, van een portret wordt het een horizontalefiguur, een naakt nog wel, en dat van een zwarte jongen - want de 'zoon' van kunstkenner Specht is een geadopteerde, uit Sierra Leone meegenomen jongen. ,,Een twaalfjarig naakt, vroeg Specht./ Schepper knikte./ Daar is moed voor nodig, zei Specht, een naakt van twaalf. / Schepper keek hem vragend aan. / Onschuld is het allermoeilijkste, zei Specht. En het zeldzaamste. Het schandaligst dus ook.''
Nog voor de opdrachtgever het doek zal bekijken, laat schepper het zien aan zijn vriendin Lidewij. Die wordt onmiddellijk naar het midden van het schilderij toe gezogen. Wat haar oog trekt weten we niet, want het schilderij kan zichzelf niet zien, maar we komen erachter nadat Lidewij schepper heeft gevraagd aan wie hij heeft gedacht tijdens het schilderen van deze naakte jongen.
In een van de ontroerendste scènes van het boek vertelt schepper dan over zijn jeugdvriend Tijn. Een boezemvriend, met wie hij alles deelde. Op een avond in mei, als ze op een grasveldje zitten te praten, laat Tijn zijn broek zakken, kennelijk met de bedoeling dat Felix naar hem zal kijken. ,,Ik merkte hoe Tijn met zijn broek op zijn hielen begon te hopsen om voor me te kunnen staan.'' Maar Felix kijkt niet, fietst zonder iets te zeggen weg, en legt ook niet uit waarom hij de volgende dag niet meer met Tijn meegaat. ,,En de dag daarna, en de dag daarna, net zolang tot het vanzelf sprak dat we elkaar niet meer zouden wegbrengen.''
Otten geeft hier niet alleen een aangrijpend beeld van vertrouwen en verraad, maar laat ook zien wat er zijns inziens nodig is om tot een écht kunstwerk te komen. Schepper voelt zich schuldig omdat hij Tijn op zijn kwetsbaarst heeft genegeerd - de jongen blijkt ook nog een heel klein piemeltje te hebben, dat heeft Felix in een flits gezien. Maar door op het doek die kwetsbaarheid te herscheppen, 'redt hij een leven' - niet alleen zijn eigen ziel, maar ook die van Tijn, én van de zoon van Specht, alle drie zijn ze nu alsnog gezien, en dus geaccepteerd in hun blootste, onschuldigste gedaante. Daarvoor moet je, lijkt Otten te zeggen, hoongelach, twijfel en ironie overwinnen: onze gebruikelijke reacties op naaktheid en kwetsbaarheid, en op het geloof natuurlijk.
Dat hier ook christelijke thema's meeklinken -geloof is immers het zién van de kwetsbare Christus en schuld bekennen aan zijn dood- is evident. Er is ook niets op tegen, maar het is wel jammer dat de religieuze symboliek zich in de loop van het verhaal zo hinderlijk opdringt. Zo brengt journaliste Minke Dupuis nog een bezoek aan het atelier en onthult na een vrijpartij dat de jongen helemaal niet de zoon van de opdrachtgever was, maar diens 'slaafje', weggehaald uit Sierra Leone, en dat hij, schepper, dus medeplichtig is aan de 'vuile zaakjes' van jongensliefhebber Specht. Hier wordt wel erg ostentatief verwezen naar Eva, de slang en de boom der kennis. Scheppers woede uit zich vervolgens in het verbranden van het doek, hij wil er niets meer te maken hebben - al weerspiegelt Spechts boetedoening natuurlijk niets anders dan zijn eigen geschiedenis met Tijn.
Dat is allemaal al vrij dik aangezet, maar in de finale van de roman gaat Otten nog een paar stappen verder. Vlak nadat het schilderij in vlammen is opgegaan, wordt Felix gebeld - Lidewij, zwanger geraakt toen het schilderij werd geconcipieerd, ligt te bevallen. Haar weeën komen niet op gang: kennelijk 'voelt ze aan' dat Felix een moord heeft gepleegd op het schilderij, de onschuld heeft verraden. Als moeder en kind deze crisis toch hebben overleefd, omhelst schepper snikkend een boom, haalt de gescheurde polaroid te voorschijn en spreekt, tot de jongen op de foto, tot Tijn én tot zijn pasgeboren kind, dat (het zal niet!) Stijn heet: ,,Vertrouw me. Alstjeblieft. Ik wil te vertrouwen zijn.''
Kitsch, denk je als je het leest, maar ook: dat moet Ottens bedoeling zijn. Anders laat je -na prinses Irene- personages geen bomen omhelzen. En Otten wil níet dat we om zo'n scène lachen. Hij wil dat we onze aversie tegen kitsch afleren - net als onze afkeer van het geloof. Hij ziet daar een verband.
Eerder in het boek zegt schepper het met zoveel woorden: ,,Alles van waarde balanceert op de rand van kistch.'' Dat is kennelijk Ottens esthetische program. Hij gelooft dat allergie tegen kitsch eigenlijk een manier is om kwetsbaarheid en ontvankelijkheid op afstand te houden. En hij probeert die afweer bij zijn lezers doelbewust af te breken, door zo veel kitsch op hen af te vuren dat ze zich, uiteindelijk, gewonnen geven.
Het is een uitdagende visie - en er is iets voor te zeggen. Worden we tijdens euforische momenten niet vaak overvallen door het gevoel in een B-film beland te zijn? Zou het niet prettig zijn als we dat decadente overbewustzijn eens kwijt waren - zoals al die lezers die liever Paulo Coelho lezen dan Arnon Grunberg? Misschien wel, maar de vraag is of dat lukt. Ik werd tijdens het lezen te vaak opgeschrikt en gehinderd door de doelbewust ingelaste kitsch, de opzichtige religieuze verwijzingen, en de al te voorspelbare uithalen naar de ironische, gehaaide, smaakmakende kunstwereld. Maar het schijnt dat Ottens toneelstuk 'Braambos', door critici niet bepaald juichend ontvangen, door bezoekers in elk geval druk bediscussieerd wordt. Otten heeft kennelijk wel een zenuw geraakt - en dat zal hij waarschijnlijk ook doen met 'Specht en zoon'.