Review
Twee hindoestaanse vrouwen verlangen naar tropische akkers
Twee Surinaams-hindoestaanse dichteressen brengen vrijwel gelijktijdig een nieuwe bundel uit, die gaat over hindoestaanse immigrantes. Ze verlieten hun bekrompen milieu om in Nederland de vrijheid te zoeken. Daar vereenzamen ze in kille steden zonder het felle tropenlicht en de ruimte van de rijstvelden. Het heimwee naar de oorsprong steekt de kop op. Cándani schrijft in 'Een zoetwaterlied': 'Wat is een hindoestaan/die niet van de akker afweet' en ook Chitra Gajadin droomt in 'Schoorvoetige tijden' over de wiegende rijstvelden van Suriname. Pas in Nederland beseffen ze dat ze één waren met de ruimte, het felle licht en 'de verstampte geur van peper en knoflook'. De kloof tussen dit gedroomde Suriname en de werkelijkheid komt bij beide vrouwen onbarmhartig aan het licht tijdens een bezoek. Het platteland sterft uit, de mensen en het landschap zijn hun vreemd geworden, of zoals Gajadin schrijft: 'De gebrokkelde dam/tussen spiegelende akkers/herkent ons samenzijn/niet meer.' Het inzicht is pijnlijk: 'Wie zijn hand op het hart/dit land verlaat/komt nooit terug'.
Met minimale middelen maken Cándani en Gajadin hun typisch hindoestaanse ervaringen tot het algemeen menselijke gevoel dat wij dromen najagen die bij vervulling teleurstellen. Er is nog een opvallende overeenkomst tussen beiden. Volgens hen lijdt de hindoestaanse vrouw onder de onderdrukking van haar hartstocht door de schoonmoeder. Cándani: 'De kinderen zijn naar bed/blaas de olielamp uit/jouw hijgen spreekt driftige taal/schoonmoeder is gisteren begraven/opgegraven en -gevreten door aasgieren/nu mag je geluiden maken.'