TheaterMoord met een grote M
Tragikomisch toneel van De Theatertroep: humor met inhoud
Moord met een grote M, over het moordcomplot op Julius Caesar, is een theaterstuk voor 12-plus met bloederige lichtvoetigheid en openlijke parodieën op onze politici. Jongeren in het publiek kunnen het wel waarderen: ‘Dit is humor die wij leuk vinden, van die absurde shit.’
Bedenk: zeepkisten, grote doeken met Romeinse afbeeldingen, acteurs in toga’s waar je het laken nog in herkent. Pruiken, maskers en acht spelers die afwisselend alle rollen voor hun rekening nemen. De enige die alleen Julius Caesar is, is acteur Dick van den Toorn (1960), gestoken in een toga, met gympen, horloge en een bril.
Hij vertelt hoe het stuk in elkaar zit: “Het raamwerk is de moord op Julius Caesar. Daardoorheen loopt de verhaallijn van Maria Pullus, een vrouw die haar achtjarige zoontje Felix verliest omdat één van Caesars viaducten instort. Maria is zelfs bereid naar het dodenrijk af te dalen om te voorkomen dat Caesars ziel na de moord tevreden op de paradijselijke Elysische velden gaat ronddartelen. En die moord, die wordt natuurlijk beraamd door Brutus, maar ook door senator Kaagius, senator Wopkius en senator Broekers-Knolius.”
Dat klinkt als veel verhaallagen door elkaar.
Toneelschrijver Don Duyns: “Alles laten zien is het uitgangspunt, en dan afwisselen tussen zowel het ingeleefde spel als het ‘bordkarton’. Brutus komt bijvoorbeeld het toneel op sluipen met een bordkartonnen pilaar. Hij verstopt zich achter die pilaar om de samenzweerders af te luisteren. Dat gaat goed, tot senator Wopkius tegen de pilaar wil leunen en omvalt, want tja, dat houdt bordkarton natuurlijk niet. Dán pas ontdekken ze Brutus.”
Duyns (1967) schreef het stuk voor de Theatertroep, een jong acteurscollectief dat met deze voorstelling een eerste grotezaalvoorstelling brengt. Het collectief wordt daarbij ondersteund door het gevestigde ITA (Internationaal Theater Amsterdam). De regie is in handen van Pieter Kramer.
Duyns en Van den Toorn werkten samen aan zo’n zestien tragikomische producties en zijn bovendien al ruim twintig jaar vrienden. Ze weten als geen ander hoe je dat doet: een stuk maken met humor én inhoud, waarbij je de wereld van nu betrekt bij een verhaal uit het verleden.
Van den Toorn: “Het is op heel veel manieren ook een spel met de theaterregels. Ik draag als Caesar een toga, maar ik heb ook gympen aan, ik draag een horloge, heb een bril op. Ik verwijs soms naar het nu, soms speel ik een ingeleefde Caesar. Soms spreek ik het publiek direct aan.”
Is komedie een theatervorm die je moet leren?
Van den Toorn: “Komedie is vooral goed naar elkaar kijken en op je timing letten. Het is ook een kwestie van veel doen. Ik werk nu met acteurs die wat minder ervaring hebben dus heel soms leg ik weleens iets uit. Maar ik wil niet zo’n acteur worden die de hele tijd verkondigt hoe we het vroeger deden. Dan voel ik me net zo’n relikwie, of hoe heet dat.”
Duyns: “Dat heet een fossiel. Wat het trouwens extra lastig maakt, is die anderhalve meter-maatregel. Je zit veel bewuster in je eentje te lachen. Voor een makkelijke lach heb je een buurman nodig.”
Van den Toorn: “Ze zeggen ook dat minstens de helft van de zaal de code moet vatten om te lachen. Als er zo weinig mensen zijn, is die kans minder groot.”
Wat is dat, een ‘code die je moet vatten’?
Duyns: “Je wilt als publiek weten of je naar een klassiek stuk zit te kijken of naar een stuk dat over de randen van het podium klotst.”
Moord met een grote M klotst over de randen van het podium?
Van den Toorn: “Soms zelfs letterlijk. Er is een moment dat de eerste rijen wordt aangeraden om een plastic doek over zich heen te doen. Is uitwasbaar hoor, het bloed, maar een bende wordt het wel. Dan zijn we trouwens al halverwege het stuk, het is wel te hopen dat het publiek tegen die tijd doorheeft waar we mee bezig zijn. Het belangrijkste is het begin. Dat moet meteen heel helder zijn.”
Hoe begint het?
Van den Toorn: “Het stuk begint met een idyllische bergweide met veel rook en romantiek. En een geit, gespeeld door een van de acteurs. Proserpina, dochter van Ceres zit net lekker die geit te melken als Pluto verschijnt. Meteen daarna komt Julius Caesar op met zijn wat twijfelachtige regeerbeleid, dat is wel een overgang, ja. Zo wordt het een mix van ernstig theater, van echt toneel, en een soort variété.”
Duyns: “Geweldig vind ik dat. Mijn opa zat bij het circus. Ik hou ervan als er behalve ernst ook ruimte is voor wat gooi- en smijtwerk.”
Hollandse humor met inhoud, wat is dat eigenlijk?
Van den Toorn: “Laatst was ik op vakantie in Frankrijk. Kwam ik een Australische tegen. Zei ze: ‘Jij? Een Nederlandse komiek? Ze hébben toch helemaal geen humor in Nederland? Nederland! Dat is wat humor betreft net Zwitserland.’”
Duyns: “Je lacht nu wel, Dick, maar we hebben heus wel een komische traditie. Het begon eind jaren vijftig bij de voorstellingen van Annie M.G. Schmidt, en daarvoor hadden we natuurlijk al de cabarettraditie. Halverwege de jaren zestig kwamen de musicals van eigen bodem: liedjes en vaak actuele grappen, dat is waar we goed in zijn. Talige humor en absurditeit die je dan in de jaren tachtig ook op tv zag bij figuren als Theo en Thea. Lachen waar het pijn doet.”
Dus het is lachen om het absurde van de realiteit?
Van den Toorn: “Dat is toch het mooiste wat er is? Het mooiste is lachen uit wanhoop. Denk aan mensen die zo’n vakantiefoto appen met uitzicht uit hun raam, vanuit één of andere Oost-Europees vakantieland. Dat ze erbij schrijven: ‘Als je heel goed kijkt, kun je ’m zien, de zee’. Dat vind ik dus grappig – en tragisch tegelijk.”
Duyns: “Het is een beetje zoals wij die eerste dagen van de eerste lockdown beleefden. Stond jij, Dick, opeens voor de deur in een enórme grote oranje jas, je was net een Michelinpoppetje. We waren allebei van slag, opeens geen theater meer, wat moesten we doen? We zijn samen de duinen ingegaan.”
Van den Toorn: “Die jas kwam van internet. Wil je hem half of helemaal gevuld, stond erbij. Doe maar helemaal, dacht ik, kostte evenveel. Werd het een enórme jas. Maar ja, ik had hem nieuw, dus ik droeg hem. Liepen we daar in de duinen. Twee wat oudere mannen, vrienden, de ene klein in zo’n bolle jas, de andere best fors, allebei wat melancholisch, beetje wandelen voor een beter humeur. Haha. Dat is op zichzelf al bijna grappig.”
Ja, echt?
Van den Toorn: “Wacht maar af. Je kunt heel lang en heel ernstig praten over humor, maar soms moet je het gewoon zien. Ik weet nog dat ik een keer heel serieus aan een kinderpubliek uitlegde wat ongesteldheid was. Ze lachten zich kapot. Als ik dat nu zo zeg, zou je dat niet geloven.”
Duyns: “Ja, maar was je was ook verkleed als vlo, je had zes poten.”
Van den Toorn: “En ik had een badmuts op, da’s waar. Ik was een vlo met een badmuts, en ik was bloedserieus.”
Moord met een grote M van de Theatertroep is te zien t/m 27 mei. Speellijst: Spelersfederatie.nl
Lees ook:
Hoe maak je Die Zauberflöte coronaproof én woke? Dit orkest heeft een list bedacht
Een Zauberflöte met alles erop en eraan was tijdens de pandemie ondoenlijk om te plannen. Het Orkest van de 18de Eeuw bedacht een list, en haalde meteen de Zwarte Piet uit Mozarts laatste opera.