Review
Toen Barcelona uit zijn voegen barstte
In de hausse aan Catalaanse literatuur die dit jaar uitkwam, zitten klassiekers als ’Goudkoorts’ van Oller. De bestseller ’Het geluk’ daarentegen, is vooral een slap aftreksel van deze (en recentere) Catalaanse succesromans. Alle spelen zich af rond 1900, toen het in Barcelona gonsde van ambities en bouwkoorts.
Dat er dit jaar heel wat – recente en minder recente – Catalaanse auteurs werden vertaald, is geen toeval: Catalonië was eregast op de Frankfurter Buchmesse. Hiermee kozen de organisatoren van ’s werelds grootste boekenbeurs voor een regio en niet voor een land, en dat deed heel wat stof opwaaien. Vanuit Barcelona deden ze er nog een schepje bovenop door aanvankelijk enkel Catalaans- en geen Spaans schijvende auteurs voor de trip naar Duitsland uit te nodigen. Te midden van al deze politieke commotie kregen de meeste auteurs niet de aandacht die ze verdienden.
Onder hen Narcís Oller. Deze schrijver leefde van 1846 tot 1930 en wordt beschouwd als één van de belangrijkste exponenten van de Catalaanse Renaixença, een culturele beweging uit de tweede helft van de negentiende eeuw die als voornaamste doel had de Catalaanse taal in haar luister en prestige van de late Middeleeuwen te herstellen.
Ollers roman, ’Goudkoorts’, speelt zich af in het Barcelona van 1880. Economisch gaat het de stad voor de wind, de staalindustrie draait op volle toeren, en deze voorspoed leidt tot een heuse speculatiekoorts. Hoofdpersonage Gil Foix klimt in korte tijd op van nederige timmerman tot beursmagnaat die allerlei ambitieuze projecten op poten zet: een scheepswerf, een spoorweg, een kanaal enzovoort.
Dat hij op privévlak heel wat minder successen boekt, is, volgens zijn broer, van geen belang: de vooruitgang stuurt een leger naïevelingen uit die, op een paar uitzonderingen na, moeten sneuvelen om als geheel vooruit te komen. In deze stelling klinkt de invloed van het sociaal-darwinisme sterk door, waardoor Oller menigmaal met Emile Zola (1840-1902) werd vergeleken. Toch is dit niet helemaal terecht. In tegenstelling tot deze Franse naturalist is Oller geen onbewogen observator, maar neemt hij positie, wat zijn proza snediger en luchtiger maakt dan dat van Zola.
Wat ‘Goudkoorts’ echter vooral tot een boek maakt waar je niet omheen kunt, is zijn invloed op modernere Catalaanse successen, in het bijzonder op ’De stad der wonderen’ (1985) van de (Spaans schrijvende) Barcelonees Eduardo Mendoza (1943).
’De stad der wonderen’ begint net als ’Goudkoorts’ in Barcelona in de jaren kort voor de Wereldtentoonstelling van 1888, maar loopt langer door: tot 1929, het jaar waarin de tweede Wereldtentoonstelling in Barcelona plaatsvond. Ook in deze roman weet een arme jongen uit de provincie, Onofre Bouvila, zich via allerlei weinig koosjere praktijken op te werken tot de top van de financiële wereld.
Al zijn de gelijkenissen met ‘Goudkoorts’ legio, ’De stad der wonderen’ is allerminst een kopie. Veeleer is het een parodie op Ollers poging de werkelijkheid zo waarheidsgetrouw mogelijk weer te geven. Mendoza mengt feiten met fictie, en doet dit op zo’n subtiele wijze dat de lezer vaak zelfs niet doorheeft dat hij in het ootje wordt genomen. De auteur confronteert de lezer met zijn goedgelovigheid en laat hem nadenken over de rol van literatuur. Dit (typisch postmodernistische) spel tilt Mendoza’s roman ver boven andere Oller-imitaties uit.
Een daarvan is ’Het geluk’ van de in het Catalaans schrijvende Lluís-Anton Baulenas. Ook dit boek speelt zich af rond de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw.
Door de welvaart die de Catalaanse nijverheid met zich meebrengt, ziet de stad zich genoodzaakt aan uitbreiding te doen. Projectontwikkelaars kopen hele wijken op om ze daarna te slopen en er fonkelnieuwe gebouwen neer te poten.
In een van deze slooppanden woont Nonnita Serrallac, een circusartieste die optredens met een zeehond in een goor variététheater verzorgt. Op een avond ontmoet ze daar meesterdief Deograciès-Miquel Gambús, de man die haar tien jaar eerder onmetelijk diep heeft vernederd. Nu ze zwanger is en de vader van het kind haar heeft laten zitten, heeft ze dringend geld nodig. Ze besluit Gambús geld af te persen. Wat volgt is het vierhonderd pagina’s langdurende kat- en- muisspel tussen deze meedogenloze bandiet en het wanhopige meisje.
Ondanks de stoeten nevenpersonages die Baulenas opvoert, wordt het vrij vroeg in het boek duidelijk wie van beiden het gevecht zal winnen. En daarmee loopt de door de uitgever getrokken vergelijking met die andere grote Catalaanse avonturenroman, ’De schaduw van de wind’, al gauw mank. Ondanks het circulaire karakter van deze bestseller is auteur Carlos Ruiz Zafón er immers met veel brille in geslaagd zijn roman op een onvoorspelbare manier te laten eindigen.
Ruiz Zafón is dan wel geen directe bron van inspiratie vor Baulenas (te meer omdat beide romans in 2001 zijn verschenen), andere Spaanstalige grote literaire namen zijn dat onmiskenbaar wel. We hadden het al over Oller en Mendoza en hun Barcelona in volle expansie. Daarnaast zouden de horden geesten en spoken die de leegstaande wijken van de stad bevolken, zo uit een roman van de Chileense veelschrijfster Isabel Allende kunnen zijn weggelopen. De groteske details en de rauwe uitvergroting van de harde wereld van de variété-artiesten doen dan weer denken aan de zogeheten esperpento-stijl van schrijvers als Ramón del Valle-Inclán (1866-1936).
Het gevolg is een ratjetoe van respectievelijk realistische, magisch-realistische en esperpento succesrecepten dat zijn doel – koste wat kost een bestseller maken – volledig voorbijschiet.
Catalonië heeft op literair vlak heel wat te bieden. Niet alleen in het Catalaans maar ook in het Spaans. En niet alleen hedendaagse romans, maar ook nooit eerder vertaalde klassiekers, zoals ‘Goudkoorts’ van Narcís Oller. Dat we in deze boeiende zoektocht af en toe eens op een accident de parcours zoals ’Het geluk’ stoten, hoeft de lezer allerminst te ontmoedigen.
In het Van Gogh-museum te Amsterdam is nog tot 24 januari de tentoonstelling ’Barcelona 1900’ te zien.