Review
Te moe om te eten, laat staan om te vrijen
'De luiaards in de vruchtbare vallei' is het eerste in het Nederlands vertaalde boek van de in het Frans schrijvende Egyptenaar Albert Cossery (1913). Cossery is de Franse transcriptie van de Arabische naam Kusairi. De schrijver, afkomstig uit het kosmopolitische sterk verfranste Caïro van het begin van de eeuw, kreeg daar de Franse taal en cultuur met de paplepel ingegoten en bezocht er het Lycée Français.
Cossery is geen veelschrijver: de bibliografie die vertaalster Mirjam de Veth in een verhelderend nawoord aan haar mooie vertaling toevoegde, vermeldt zeven titels van zijn hand. Coppens & Frenks kozen voor 'Les fainéants dans la vallée fertile' (1947), dat lang onvindbaar bleef en in 1964 en 1990 opnieuw werd uitgegeven.
Deze wonderlijke tragikomedie vol zwarte humor, ijzersterke dialogen en van de Egyptische hitte zinderende beelden, is eind jaren zeventig verfilmd door de Griekse cineast Nikos Panayotopoulos. Nadat ik de film in de Amsterdamse Melkweg had gezien, leefde ik dagenlang met natrillende beelden in mijn hoofd van een grote villa in the middle of nowhere in een heet land, waar slecht geschoren mannen in vuile nachthemden hun tijd doorbrachten met slapen. Om te eten waren ze te moe, laat staan om te vrijen.
Het boek vertelt het verhaal van drie broers, hun vader en hun oom, die dankzij het geld van hun vader niet hoeven te werken en met een jong dienstmeisje 'leven' in een groot huis in een voorstad van Caïro. Ze brengen hun tijd door met slapen en hebben nauwelijks puf om op te staan voor het door het dienstmeisje Hoda klaargemaakte eten. Oom Mustafa is tegen wil en dank bij de luiaards neergestreken omdat zijn zaak failliet is gegaan. Hij probeert zich te richten naar de vreemde gewoontes van zijn familie.
Het verhaal begint en eindigt vanuit het perspectief van de jongste zoon, Siraag, die het ouderlijk huis wil ontvluchten en wil werken. In het laatste hoofdstuk sluipt hij met Hoda het huis uit, maar bij de eerste de beste boom moet de jongen uitrusten en slapen omdat de weg naar de stad te ver lijkt.
De overige hoofdstukken worden verteld vanuit het perspectief van de andere personages van het door slaap belegerde huis en ook vanuit de optiek van de vrouwelijke personages als Hoda en de 'studentenhoer' Imtisaal.
De familie leeft in een sfeer van ontzagwekkende onverschilligheid. Zoon Galaal slaapt al zeven jaar en staat met de grootste moeite op om een hap door zijn keel te krijgen. Zijn broer Rafiek heeft geprobeerd deel te nemen aan het leven door een relatie te hebben met de prostituee Imtisaal, maar liet haar in de steek uit angst voor de verplichtingen die het leven met een vrouw met zich brengt.
De meest hilarische scènes in het boek zijn die waarin de vader, 'de oude Hafiz', via een koppelaarster in het huwelijk hoopt te treden. De slapende zonen hebben hier lucht van gekregen en proberen de koppelaarster uit huis te weren maar ze kunnen het niet opbrengen haar op te wachten omdat ze steeds in slaap vallen.
De meest tragische figuur is Hoda, die als oud vuil wordt behandeld terwijl zij het mogelijk maakt dat de heren hun ogen kunnen sluiten voor de werkelijkheid buiten de villa. Die wordt gevormd door de armoede van de jonge bedelaar wiens krat is gestolen zodat hij zijn huis kwijt is, door de pindaverkoper Abu Zaid, en de bewaker van een fabriek in aanbouw die nooit zal worden afgebouwd.
Cossery weet personages met een paar penseelstreken neer te zetten. Mimi bijvoorbeeld, een homofiele kunstenaar uit het dorp, die verliefd is op Rafiek en de hele familie bijzonder kunstzinnig vindt omdat iedereen zich door alleen maar te slapen, tegen maatschappeijke normen verzet. Hij is zo bezeten van zijn rol als kunstzinnige homo dat zijn hond geen teefjes mag besnuffelen.
Zowel de verstikkende sfeer in het huis, waar muizen en kakkerlakken vrij spel hebben, als de lethargische sfeer buiten de deur met armoede, gebrek aan perspectief, vrouwen die niet naar buiten kunnen en in de grote stad een gekrioel aan mensen en een corrupte regering, worden door Albert Cossery meesterlijk beschreven. Hij beziet de wereld met een groot gevoel voor zwarte humor.
De levendige, geestige dialogen contrasteren met de beschrijvingen van een door hitte verzengd landschap, een achterafkamertje waar een hoer studenten in de liefde inwijdt, een piepklein winkeltje waar een man niet eens meer probeert om zijn pinda's te slijten.
Alles is zinloos, er is geen ontkomen aan, het leven brengt hoop en verlangens met zich mee, maar die leiden verder nooit echt tot iets. De personages nog iets willen, zoals Siraag en vader Rafiek, zullen hun doel nooit bereiken, daar windt de ironische verteller geen doekjes om.
Cossery heeft een diep besef van het absurde en zijn manier om het geworstel van zijn personages te beschrijven is ontroerend, lucide en vooral erg geestig.