Stuurse knapen uit de polder

Een jonge Ard Schenk op de tractor. Gewone knullen van het platteland, zo ziet Nederland zijn schaatsers het liefst. ( Foto uit besproken boek.) Beeld
Een jonge Ard Schenk op de tractor. Gewone knullen van het platteland, zo ziet Nederland zijn schaatsers het liefst. ( Foto uit besproken boek.)

Schaatskampioen worden op wilskracht en een boterham met pindakaas; zo ziet het volk het graag. Een verzamelrecensie op de eerste dag van de Olympische Winterspelen.

Paul van der Steen

Nog maar twee Winterspelens geleden behaalde Jochem Uytdehaage gouden plakken op de vijf en tien kilometer. Ook nog eens met twee wereldrecords. Toch lijkt voor hem niet de eeuwige roem weggelegd die bij een Olympische legende hoort. Hij is acht jaar later zelfs een beetje in de vergetelheid geraakt.

Aan Uytdehaages inzet lag het niet. Als hij diep ging, droop het kwijl langs zijn kin. Het zit hem een beetje in zijn naam, constateert Johan Faber in ’Koek & Zopie, Over de liefde voor het schaatsen’, een bundeling van cursiefjes over de meeste Nederlandse aller sporten. Jochem Uytdehaage is geen naam met oerklanken of een vleugje noordse mystiek. Er hangt de geur van hockey omheen. Een informaticastudent uit de stad schopt het lastiger tot schaatsheld dan een plattelandsjongen.

Nederland koestert het oerbeeld. Calvé voelde dat jaren geleden feilloos aan met de reclamespot over Evert van Benthem als kind. Manneke knaagt aan van thuis meegenomen lunchpakket en vertelt over zijn toekomstdroom. Boer wil hij later worden en schaatser. Kampioen worden op wilskracht en een boterham met pindakaas. Zo ziet het volk het graag.

Nuchtere noorderlingen en stuurse knapen uit de Hollandse polder passen het beste bij dit ideaalplaatje. Als het moet worden ze gemodelleerd naar dit verlangen naar jongensboekenromantiek. ’Belhamel barst van dadendrang’, stond in 1986 boven een paginagroot artikel in De Telegraaf over Jan Ykema. ’Pietje Bell op schaatsen’ luidde de typering die NOS-commentator en Trouw-columnist Mart Smeets gaf van de Friese sprinter. Sportjournalist Bob Spaak noemde Ard Schenk ’een fijne knul’. Uit die eerste jaren stamt een prachtige foto van de schaatser op een tractor. Verborgen boodschap: jongen van de boerderij weet wat werken is en kan dus ook de ontberingen op het ijs aan. De gretigheid waarmee Nederland Ard & Keessie, de boezemvriendenmythe omhelsde, spreekt ook boekdelen.

Als Sven Kramer de verwachtingen inlost, zal ook hij uitgroeien tot een legende. De realiteit van deze business class vliegende, in Hiltons logerende miljonair die sport in overdekte hallen is ietwat losgezongen van het oerbeeld van de schaatsheld. Maar in tegenstelling tot bij Uytdehaage past bij Kramer veel wel in het standaardplaatje: zijn komaf, zijn naam, het hoofd, zijn bondigheid in interviews en dat wat Johan Faber omschrijft als het achteloos verleggen van grenzen.

Misschien krijgt Kramer ooit nog eens zijn eigen biografie, zoals dat onlangs gebeurde met Schenk en Ykema. Twee onderhoudende boeken zijn het geworden, waarvan de auteurs hun best doen om het ware verhaal onder de schaatsclichés vandaan te krabben.

De man die drie gouden medailles won op de Olympische Winterspelen van Saporro in 1972 heeft het soort biografie gekregen dat ooit in het leven is geroepen voor mythische figuren als Mohammed Ali. In Nederland kregen voetballers als Johan Cruyff en Willem van Hanegem al zo’n nauwelijks te tillen papieren monument en nu is Schenk aan de beurt voor 3,6 kilo boek. Het maakt dat er alle ruimte is voor een rijkdom aan foto’s. Die illustraties brengen behalve de onberekenbare wereld van de buitenbanen ook de tijdgeest van de jaren zestig en zeventig opnieuw tot leven.

Tot in de kleinste details beschrijft het driemanschap Bert Wagendorp, Frans Oosterwijk en Wybren de Boer het sportleven van de schaatskampioen. Schenk kreeg het imago van de stugge, gesloten Noord-Hollander. Dat contrasteerde fijn met de extraverte kasteleinszoon Kees Verkerk uit Puttershoek. Voor rivalen konden ze het samen aardig vinden, maar tot een heilige twee-eenheid werden ze door en voor het publiek. In 1966 werden ze samen sportman van het jaar, terwijl ze toch echt ieder voor zichzelf geschaatst hadden.

Datzelfde jaar waren ze met veel inspanning naar het huwelijk van kroonprinses Beatrix met Claus von Amsberg gehaald, twee Hollandse helden als onmisbare versiering voor een hoogtijdag van de monarchie. De commercie rook kansen: hetzelfde tijdschrift kreeg twee voorkanten (een met Schenk, een met Verkerk), Johnny Hoes maakte een singletje met de titel ’Ard en Keessie’. En eerlijk is eerlijk, de twee hielden er zelf ook een aardige cent aan over. Ze waren voor veel in, als er bij het afscheid een goed gevulde enveloppe wachtte.

De biografen maken het beeld een stuk gelaagder. De werkelijkheid zat – zoals zo vaak – complexer in elkaar. Feestbeest Verkerk was ook een trainingsbeest, dat moeiteloos eindeloze herhalingen en saaie schema’s afwerkte. Achter de eerste indruk van gereserveerdheid school een andere Schenk. Iemand die lol en ontspanning nodig had tijdens zijn voorbereiding. Hij had het een beetje van thuis meegekregen. Zijn vader, Klaas Schenk, oud-trainer van de kernploeg, was een Bourgondisch levende herenboer. Het carpe diem was ook Ard niet vreemd. Al snel na zijn eerste successen reed hij in een vuurrode sportwagen. Verkerk was gewiekster in psychologische oorlogsvoering. Klaas Schenk zou zich eens hebben laten ontvallen dat zijn zoon de benen van een kampioen had, maar de hersens van een juffer.

Verkerk zag eerder dan Schenk de commerciële mogelijkheden van de sport. Maar de jongere van de twee zocht meer de grenzen op: als een lachende filmster op de foto met een flesje frisdrank en later zelfs een hoofdrol in een experiment met profschaatsen. Een spotje voor Odorex wees hij echter van de hand. Voor tv-kijkend Nederland de oksel verfrissen ging hem te ver. Een volgende grensverlegger in de schaatssport (zowel sportief als zakelijk), Rintje Ritsma, zou zich twee decennia later heel wat minder preuts voor Sanex in een bad laten zakken.

Jan Ykema, zilveren medaillewinnaar in Calgary 1988, heeft een wat draagbaardere biografie gekregen dan Schenk. De door de jonge Menno Haanstra geschreven pocket beschrijft de opkomst en ondergang van een extreem explosieve en impulsieve sportman. De schrijver heeft soms iets te veel compassie met de tomeloze sprinter, die zijn onregelmatige prestaties en latere verslaving zelf ook wat te veel buiten zichzelf zoekt: „Ik heb het in mijn jeugd allemaal cadeau gekregen. Het ging vanzelf. Alles kon, alles was mogelijk. Had ik maar moeten knokken. Dan was het me niet gebeurd.”

Ykema was een charmante losbol, die ook als sporter wild leefde. Alcohol en tabak hoorden bij de geneugten van zijn leven. Een serieuze sport als schaatsen werd rustig gecombineerd met folklore als paalklimmen, fierljeppen, parapluhangen en kinderwagenraces. Ykema logenstrafte alle kritiek op zijn levenshouding en onooglijke schaatsstijl door het leveren van prestaties, al ontstaat bij het lezen van de biografie de indruk dat de sprinter met meer discipline veel meer uit zijn loopbaan had kunnen halen. Aan de andere kant: de bravoure van Ykema zorgde er ook voor dat hij op nota bene de Olympische Spelen een pikstart durfde te maken en zich naar zilver knokte.

Al tijdens zijn schaatscarrière maakte de schaatser kennis met drugs. Na het sporten leken die een mooie vervanging van de overwinningsroes waar Ykema van was gaan houden. Vijftien jaar bleef hij verslaafd (cocaïne, speed) en weinig van de dieptepunten die daarbij horen, bleven hem bespaard. Verder van de boterham-met-pindakaas-denken kon hij nauwelijks afdwalen. Ykema heeft zich inmiddels teruggevochten. Maar helemaal zeker van zichzelf lijkt hij nog steeds niet.

Tegenover het stayeren van de biografen van Schenk en Ykema zet Johan Faber in ’Koek & Zopie, Over de liefde voor het schaatsen’ het kortebaanwerk. Hij biedt portretten (Van der Duim, Zandstra, Malkov), flarden sportgeschiedenis, belevenissen, observaties en introspectie in een, twee, hooguit drie pagina’s. Af en toe blijft de auteur steken in al te gratuite constateringen, maar op zijn best slaagt hij erin om verfijnde miniatuurtjes af te leveren. Dankzij een scherp waarnemingsvermogen en een uitgebeende schrijfstijl ontleden die haarfijn gekte en geneugten van de Hollandse winterbeleving. Een reeks schilderachtige foto’s doet de rest.

Een jonge Ard Schenk op de tractor. Gewone knullen van het platteland, zo ziet Nederland zijn schaatsers het liefst. Beeld
Een jonge Ard Schenk op de tractor. Gewone knullen van het platteland, zo ziet Nederland zijn schaatsers het liefst.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden