InterviewWalter van den Berg
Schrijver Walter van den Berg: ‘De nieuwe vriend van mijn moeder bleek een seriële gezinsterrorist’
Boosheid, onbegrip en overal aanvaringen. In zijn nieuwe roman Ruimte onderzoekt Walter van den Berg hoe zijn leven had kunnen escaleren als hij zich niet had ontworsteld aan het geweld in zijn jeugd.
Een kerktoren, rondom groene velden en appelgaarden, en in de verte de glinsterende Waal. Dit stille dorpje in de Betuwe is geen plek waar je iemand als Walter van den Berg zou verwachten. Toch is de schrijver van rauwe, grootsteedse literatuur juist hier neergestreken. Een paar jaar geleden had hij genoeg van het drukke Amsterdam, waar hij zijn hele leven had gewoond. Dus verhuisde hij met vrouw en hond naar de kalmte.
Maar in zijn werk blijft hij trouw aan de groezelige volkswijken uit zijn jeugd in Amsterdam Nieuw-West en -Noord. Zijn nieuwe roman Ruimte speelt er ook weer, net als zijn vorige boeken. “Ik heb die locatie nodig om een sfeer van armoede en troosteloosheid op te roepen”, zegt Van den Berg thuis aan de keukentafel. “Grauwe flatjes met drie of vier verdiepingen. Grasveldjes ertussen met zwerfvuil. Zulke wijken heb je trouwens ook in Tiel, Den Bosch of Zwolle.”
Zijn werk is ooit gekarakteriseerd als ‘gesublimeerde verschrikking’, niet alleen vanwege het decor, maar ook vanwege de schrijnende menselijke verhoudingen. In Ruimte vertelt hij hoe het jongetje Wesley en zijn moeder Dimphy op een winteravond hals over kop hun flat moeten verlaten, op de vlucht voor Dimphy’s gewelddadige vriend. Met fijn gevoel voor psychologie ontrafelt Van den Berg hoe het zover is gekomen. Hij schetst een afhankelijke moeder die zichzelf zo waardeloos vindt dat ze zich jarenlang in elkaar laat slaan. Het zoontje houdt zich ondertussen groot, want zijn moeder leunt op hem.
Wesleys rottige jeugd werkt door in zijn latere leven. In de tweede laag van het boek zie je hem als volwassen man, vijfentwintig jaar na de vlucht. Hij is dan een succesvol schrijver van zelfhulpboeken en heeft een goeroe-achtige status, maar menselijk contact loopt elke keer stuk. Hij zit vol boosheid, begrijpt anderen slecht en brengt zichzelf voortdurend in de problemen door botte uitspraken. Eén zo’n uitspraak stuwt de plot voort en krijgt dramatische gevolgen.
Van den Berg wisselt de kindertijd en de volwassen periode elk hoofdstuk af. Daardoor zie je als lezer haarscherp hoe de hoofdpersoon door zijn verleden wordt achtervolgd en uiteindelijk zelfs wordt ingehaald. Wesleys jeugd lijkt sterk op die van de schrijver zelf. De volwassen laag is fantasie, maar voor de psychologie putte de auteur weer uit zijn eigen leven. “Elke schrijver schrijft in de kern over zichzelf”, verklaart hij. “Dat is mijn overtuiging. Je kunt er een fanatasielaag overheen leggen, maar die laag verbeeldt ook weer wat jou als mens bezighoudt en is dus een product van je verleden.”
Was uw eigen jeugd net zo ellendig als die van de hoofdpersoon?
“Mijn vader is jong aan longkanker gestorven toen ik twaalf was. Mijn moeder kreeg daarna een vriend. Eerst was dat leuk, maar na een tijdje begon hij haar in elkaar te slaan. Het bleek een soort ‘seriële gezinsterrorist’: hij had vóór ons al bij meerdere gezinnen hetzelfde gedaan. Hij deed het als hij dronken was. Soms ging hij opzettelijk drinken om lekker te kunnen slaan. Die relatie heeft twee jaar geduurd. Op een winteravond zijn mijn moeder, mijn zus en ik gevlucht. We gristen wat kleren mee in plastic tasjes en vertrokken op de fiets van Osdorp (Amsterdam Nieuw-West, red.) naar Amsterdam-Noord.”
En kort daarna begon u te schrijven?
“Op mijn veertiende ging ik science-fiction schrijven, uit escapisme. Ik bedacht post-apocalyptische verhalen waarin de protagonist in z’n eentje rondliep in een vernietigde wereld. Later ontdekte ik dat je geen science-fiction nodig hebt, maar dat je ook kunt schrijven over wat je kent. Juist in de meest aardse omgeving kom je tot de mooiste kunst.
“Ik heb lang gedacht dat ik ben gaan schrijven door wat er gebeurde tussen mijn moeder en haar vriend. Maar zo’n drang ontstaat al veel vroeger in je jeugd. Dankzij een potje goede therapie heb ik ontdekt dat mijn eigen vader veel bepalender is geweest. Ik heb nooit iets met hem gehad. Mijn theorette is dat schrijvers, acteurs en beeldend kunstenaars eigenlijk heel hard staan te roepen om de aandacht van hun vader of moeder, het is maar net wie er vroeger afwezig was. Mijn vader wás afwezig. Hij was zeeman. In mijn eerste levensjaren voer hij op zee. Dat is funest voor de band tussen een vader en een kind. Zoiets komt nooit meer goed.”
Voelde u, net als Wesley, wel een band met de gewelddadige vriend van uw moeder?
“Ja, die vriend en ik gingen samen vissen. Dat leverde mij een enorm loyaliteitsconflict op; ik vond het stiekem allemaal heel leuk met hem, maar hij sloeg wel m’n moeder in elkaar. Ik heb mijn roman Van dode mannen win je niet vanuit zijn perspectief verteld. Mijn idee was om eens te laten zien wat een klootzak het was. Maar recensent Jeroen Vullings gaf een heel andere interpretatie van het boek. Hij noemde het een liefdesverhaal van een gewelddadige man en een jongetje. Dat was een openbaring voor me. Vullings had gelijk. Dat is het mooie van literatuur voor een schrijver: je ontdekt waar je over schrijft dankzij reacties die je krijgt.”
Waarom bent u in therapie gegaan?
“Meerdere redenen. Ik was vroeger verlegen, bijvoorbeeld. Verlegenheid is in een hoekje gaan zitten en hopen dat iemand iets tegen je zegt. Geen ruimte innemen, zie de titel van het boek. Maar inmiddels weet ik dat verlegenheid ook een naar binnen gekeerde arrogantie is. Als ik een café binnenliep, ging ik er in mijn verlegenheid altijd vanuit dat de aanwezigen mij stom vonden. Maar ervan uitgaan dat mensen überhaupt iets van je vinden en dus met jou bezig zijn, is best arrogant. Het is bovendien verspilde moeite om je de hele tijd af te vragen wat anderen van je denken.
“Op school werd ik gepest, en veel mensen denken dat je daar verlegen van wordt. Maar het eigenlijke probleem zit dieper. Ik denk dat ieder gepest kind een onveilige thuissituatie heeft. Als je onveilig opgroeit – en geen aandacht krijgen is al een vorm van onveiligheid – dan raak je gewond. Ik gebruik bewust zo’n zware analogie. Als je gewond bent, bloed je. Andere kinderen ruiken dat, en die moeten daar wel op reageren. Je raakt er dan van overtuigd dat anderen je stom vinden. Dat wordt een hardnekkig denkpatroon. Daar moet je op een gegeven moment uit zien te breken, want het zit in de weg. Mijn therapeut heeft mij duidelijk gemaakt dat ik ruimte moest leren innemen. Dat is het enige wat helpt.”
Ruimte innemen, hoe werkt dat?
“Als je jezelf klein maakt omdat je bijvoorbeeld denkt dat je allerlei gebreken hebt, moet de ander eroverheen. Die dwing je daar dan toe. Misschien is ruimte innemen die gebreken accepteren en jezelf toch niet klein maken.
“Mijn moeder dacht, net als de moeder in het boek, dat ze klappen kreeg omdat ze te veel zeurde. Ze maakte zich dan zo klein mogelijk om het geweld af te wenden, maar het geweld kwam juist door het klein maken. Ik geef haar niet de schuld van de klappen, want een mens moet gewoon kunnen zeuren en zij is ook maar het slachtoffer van haar eigen kutjeugd. Maar als je je zo klein maakt, voelt een ander zich gedwongen om over je heen te denderen. Het zijn corresponderende vaten.”
Hoe bent u aan dat ongelukkige voorbeeld ontsnapt?
“Uiteindelijk heb ik veel gehad aan het schrijven. Het is toch zeker wel een vorm van therapie. Ik heb er ontzettend veel zelfkennis en ook wat meer zelfvertrouwen door gekregen. Met een boek in de winkel voel je je beter over jezelf. Ik maakte leuke vrienden en ben met een ontzettend leuke vrouw getrouwd. Dat heeft allemaal erg geholpen. Het potje therapie heeft er een kroon op gezet.
“Twintig jaar geleden dacht ik nog dat alles mijn moeder was overkomen. Dat ze gewoon heel veel pech had gehad. Als ik op dat niveau was gebleven, zou ik nu iemand als Wesley kunnen zijn met veel onverwerkte boosheid en onbegrip, nog steeds erg verlegen. Maar ik heb geluk gehad en me kunnen ontworstelen.
“Veel mensen die emotioneel in de knel zitten, doen net als Wesley. Ze zeggen: Nee hoor, ik heb een leuke jeugd gehad, mijn ouders waren er altijd voor me, maar ik heb nog vooral last van het gepest worden op school. Of ze zeggen dat hun baas ze niet ziet staan. Dat is pure ontkenning. Ze zouden het verleden eens eerlijk onder ogen moeten zien en door de laag heen kijken waar ze nu last van hebben. Dat is een van de belangrijkste boodschappen in het boek.”
Chroniqueur van Nieuw-West
Schrijver Walter van den Berg (1970) wordt wel de chroniqueur van het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West genoemd. Veel van zijn werk speelt zich af in het snoeiharde milieu van de volkswijk van zijn jeugd: louche handeltjes, drankzucht en huiselijk geweld. Van den Berg debuteerde in 2004 met de roman De hondenkoning, gevolgd door West (2007) en Van dode mannen win je niet (2013). Met zijn vierde boek, Schuld, brak Van den Berg in 2016 door naar het grote publiek. De roman haalde de shortlist van de Libris Literatuurprijs en was Boek van de Maand bij ‘De Wereld Draait Door’. Om in zijn levensonderhoud te voorzien werkt Van den Berg ernaast als freelance copywriter en webredacteur.
Lijdt uw kunst eronder dat u psychisch nu stabieler bent?
“Die kwestie bespreek ik wel eens met Alex Boogers, een bevriende schrijver. Hij heeft ook een pittige jeugd gehad: een arbeidersmilieu met een afwezige vader en een kinderlijke moeder. Ik ben boven de erfenis uit het verleden gaan staan, hij bewust niet. Hij heeft zijn boosheid nodig. Ik zeg wel eens tegen hem: Ga nou lekker in therapie. Maar hij is bang dat hij dan zijn kunst kwijtraakt. Dat snap ik. Ik schrijf nu zelf met een andere instelling, niet meer vanuit woede, maar vanuit begrip. Daardoor kon ik bij mijn roman Schuld geconstrueerder werken, want ik snapte mijn boodschap en kon die in het verhaal beter overbrengen. Dat kan ook gevaarlijk zijn: het scheppende kan in het gedrang komen. In Ruimte heb ik het creatieve en het emotionele daarom bewust meer ruimte gegeven.
“Als schrijver heb je de keuze. Ga je voor de kunst en blijf je jezelf in de weg zitten? Of kies je voor persoonlijk geluk? Ik heb de keuze gemaakt voor persoonlijk geluk. Ik heb nu iets meer afstand tot de ellende, maar ik kan er volgens mij nog steeds goede boeken uit peuren.”
Gelooft u in zelfhulpboeken zoals Wesley die schrijft?
“Nee, totaal niet. Met een zelfhulpboek help je jezelf volgens mij helemaal niet. Elke boekwinkel op het station heeft er een tafel vol mee. Daar liggen dan twintig halve waarheden die samen nooit een hele worden. Als je je kantoorwerk beter wilt organiseren, prima. Maar zodra het dieper zit… Vrijwel al het ongeluk heeft uiteindelijk maar één simpele basisreden: onveiligheid thuis, vroeger. Daar gaan die zelfhulpboeken aan voorbij. Mensen die denken dat ze die boeken nodig hebben, ga in therapie. Dat zou veel normaler moeten zijn.”
Blijft het ongeluk uit uw jeugd wel uw creatieve bron?
“Mijn boeken zullen altijd gaan over het gemis van een vaderfiguur, over wat ouders hun kinderen aandoen door er fysiek of geestelijk niet bij te zijn. Situaties en locaties zullen veranderen, maar de kern zal hetzelfde blijven.”
Lees ook:
Na een zware depressie en een ingezakt libido kan Gerbrand Bakker weer lachen
Een zware depressie, een mislukt liefdesleven en een ingezakt libido. Ondanks alles valt er veel te lachen in Gerbrand Bakkers nieuwste ego-document ‘Knecht, alleen’. Lucht en humor zijn noodzakelijk als je over ellende schrijft, zegt de auteur. ‘Anders sla je de lezer volkomen lam.’