RecensieDe Dwaler
Roos van Rijswijk zet de lezer aan het werk in ‘De Dwaler’: alsof je een stromende rivier instapt
Roos van Rijswijk schept soms wonderlijke, dan weer aardse werelden waarin altijd een bange, soms opstandige stem opklinkt.
‘Het zou prettig zijn als je je ogen wilde sluiten. Ik heb liever niet dat jullie me zien. Aan de andere kant heb ik weinig te willen – ik ben je alles wat in mijn macht ligt verschuldigd, en dat is veel.’
Het zijn geen gemakkelijke zinnen waar Roos van Rijswijk haar verhalenbundel De dwaler mee opent. Intrigerend zijn ze wel. En een beetje stroef, formeel, waardoor ik even dacht: slecht vertaald. Niet dus. Dat stroeve is expres. Je, dat zijn wij, mensen, en we worden toegesproken vanuit een hoger buitenaards bewustzijn dat zich vanuit ‘een beperkt leenlichaam’ tot ons richt. Om ons te bereiken moet er een vertaalslag worden gemaakt.
Verderop in het verhaal worden we vergeleken met mieren. Of beter nog: met hoe wij tegen mieren aankijken. Zo kijken zij naar ons. En hoewel ze ‘daar’ geen planten eten omdat bladgroen ‘bij het kauwen schreeuwt’, beginnen we te vrezen voor ons lot. ‘Als ik moet kiezen (…) tussen hen [haar kinderen] laten sterven aan honger en ruimtegebrek en het rooien van een gillende akker, weet ik het wel.’ Er dringt zich nu een nieuwe vergelijking op: die tussen meer- en minderbedeelden. Die wij zijn vluchtelingen die in colonne naar het Westen trekken.
Wat is daar nou toch aan de hand?
Of zoek ik te ver en ben ik gewoon de lezer die wordt toegesproken door de schrijver? Zo bezien is die oproep je ogen te sluiten eerder een uitnodiging. Sluit je ogen en laat de woorden hun werk doen, ga mee in het bewustzijn van de schrijver. Laat je meevoeren in de vele werelden – sommige wonderlijk, andere juist heel aards – die Van Rijswijk voor ons in haar verhalen schept.
Alle antwoorden zijn goed natuurlijk, want (ook) dat is de kracht van dit kale en toch zo klinkende proza: je gaat, als lezer, aan het werk. Je moet wel. Vrijwel pointloze, verontrustende verhalen zijn het, waar op het eerste oog niet veel gebeurt.
Het is alsof je in een stromende rivier stapt, even meegaat met de stroming, kopje onder gaat, weer uit het water stapt of op de oever wordt geworpen, waarna je je op de kop krabt en verbijsterd afvraagt wat daar nou toch aan de hand is.
Niet altijd kreeg ik er mijn vinger achter. Dat hoeft ook niet: je moet je eraan overgeven. Heden en toekomst, fantasie en werkelijkheid, droom en herinnering, mens en dier; alles loopt door elkaar heen bij Van Rijswijk en het loopt zelden in de pas.
In het titelverhaal De dwaler volgt een jongen, op zoek naar zijn vader, in een ziekenhuis de blauwe lijn op het linoleum. Hij verliest zich in herinneringen aan zijn jeugd. Als jongetje viste hij op voorntjes die zijn moeder in de pan gooide. Op de liefde viste hij. ‘Tot je moeder toegaf dat ze ongeschikt was voor wat hij de liefde noemde. Wie niet, denk je, en je bukt en vangt een voorn om aan de arts te geven die je terugwijst naar de blauwe lijn. Ze knikt vriendelijk, neemt de vis in haar gele snavel.’
Altijd klinkt die even menselijke als bange stem
En waar we ons ook bevinden, altijd klinkt er een even menselijke als eenzame, vaak opstandige of bange stem.
Die van de dorpeling die met argusogen naar de molenaarswoning kijkt waar asielzoekers komen wonen. Zijn ze er al? Ja hoor, er is beweging achter de ramen. ‘Verder heeft Jonasje van de Van Doornen gemeld dat er een groot dier door het land na de kromme weg loopt, niet dat die jongen helemaal tof is, maar het is wel heel toevallig allemaal.’
Of die van die jongen in die hoge flat. Vader kauwt de godganse dag op pinda’s, moeder laat Bello uit, maar die hond is dood nu (of niet?). Op een dag daalt die jongen af, ‘in de kale stukken trappenhuis zong hij ground control to major Tom. Het galmen was lekker. Het was koud tussen het beton en daarom is de zon buiten extra goed, alsof hij de hitte voelt landen.’
Je ziet die jongen lopen: zijn uiterlijk, zijn kleren, zijn tred en toch heeft Van Rijswijk daar nou juist niets over gezegd.
Een handjevol verhalen speelt in de nabije toekomst. Je zou het science fiction of dystopisch kunnen noemen. Met het uploadden van het bewustzijn van een dode in een zogenoemde uSoul, speelt Van Rijswijk leentjebuur bij Mary Shelley én bij Jeanette Winterson die op haar beurt een moderne Frankenstein creëerde.
De verhalen die dichter bij huis bleven, waren mij het liefst. Tegenover een zin als ‘Niets was van mij, maar jij had het kunnen zijn.’ sta ik nou eenmaal weerloos.
Roos van Rijswijk
De dwaler
Querido; 208blz. € 18,99
Lees ook:
Debutantenprijzen gaan al jaren vooral naar vrouwelijke schrijvers, maar daarna stokt het
De gang naar een meer diverse literaire canon is al ingezet, schrijft Gerbrand Bakker. Ze zet alleen niet door. Waarom?
Wat zegt een goede zoon?
Roos van Rijswijk schrijft in ‘Onheilig’ over een moeder die nooit wat wilde weten van haar zoon.