Dagdromen is een unieke menselijke eigenschap die niet genoeg gewaardeerd wordt, vindt de Vlaamse kunstenaar Rinus Van de Velde. Hij leeft juist van de verbeelding. Op reis hoeft hij niet, hij maakt zijn avonturen in zijn atelier.
Rinus Van de Velde maakt een dramatische entree in museum Voorlinden; de Vlaamse kunstenaar zit in een rolstoel. “Een ski-ongelukje, het komt weer helemaal goed, hoor”, zegt hij. En dan, lachend: “Dat is dus de straf als ik wél op reis ga.”
Want reizen, dat doet hij liefst zo min mogelijk. Voorlinden in Wassenaar is net te doen. “Ik heb een belachelijke regel voor mezelf: als ik binnen een dag nog thuis in Antwerpen geraak, is het geen reis.”
Toch ging hij skiën, want Van de Velde (1983) is vader van een tweeling van zes en die wil hij een vakantie op z’n tijd niet ontzeggen. “Als het maar niet te ver is. Ik ken gezinnen die naar India gaan, bij ons wordt dat eerder Frankrijk.” Zelf had hij als kind ook al niets met reizen. Graag vertelt hij de anekdote dat hij met zijn ouders naar de Verenigde Staten ging. Ze bezochten de Grand Canyon. Maar Van de Velde, een jaar of 11 toen, kwam de auto niet uit. Hij liet het beeld van de Grand Canyon dat hij in zijn hoofd had liever intact dan de werkelijkheid te aanschouwen.
“Met dat hoofd kan ik veel makkelijker veel verder geraken, zonder al die obstructies die de realiteit ons oplegt.” Hij ziet dat hij daarin vrij uniek is. “Ja, we zijn een backpackers-maatschappij waarin het hoogste goed is de wereld te bereizen en leren kennen. Ik vind dat op zich oké, maar je kunt de vraag stellen: leren we zo de wereld, de werkelijkheid, echt kennen?” Van de Velde blijft liever in zijn Antwerpse atelier en maakt daar zijn reizen. “De kracht van de verbeelding en het dagdromen, dat is een kracht die uniek is voor mensen, maar er ligt weinig nadruk op.”
Eigen werkelijkheid
De tentoonstelling van zijn werk in Voorlinden heet The Armchair voyager – de leunstoelreiziger. De titel is bedacht door de door hem bewonderde Amerikaanse kunstenaar Joseph Cornell die nooit zijn ouderlijk huis in New York verliet. De titel klopt niet helemaal, want Van de Velde zit niet altijd met de ogen gesloten in zijn stoel. In zijn atelier bouwt hij letterlijk zijn eigen werkelijkheid.
Het resultaat is te zien in de museumzalen, waar hij behendig in zijn rolstoel doorheen manoeuvreert. Er staat een auto op ware grootte, gemaakt van karton en hout. Een metershoog berglandschap, met sparren, telefoonpalen langs de slingerende weg. Een huis waarvan het dak nog net boven een spiegelende plas water uitsteekt. En verderop een complete treinwagon, ook al op ware grootte nagebouwd.
Je kunt er doorheen lopen, alles ziet er bedrieglijk echt uit, van de rode bankjes binnen tot de elektrische bekabeling op het dak. “In mijn verbeelding ziet een wagon er zo uit. Maar op een eerdere expositie kwam er een conducteur naar me toe die zei: ‘Ik heb er verstand van en er klopt niets van’.”
Van deze enorme installaties, die hij samen met een paar ervaren decorbouwers creëert, maakt hij foto’s en films. Die beelden tekent hij weer na – forse houtskooltekeningen maakt hij, realistisch en gedetailleerd. Zoals een tekening van een scheepje in wilde golven, met een aantal mannen op het dek. “Kijk, ik ben zelf het dek aan het schrobben”, wijst hij. De andere mannen zijn vrienden die allemaal een rol kregen toebedeeld in het levensgrote decor van het bootje op zee.
Alter ego
Zo neemt Van de Velde de toeschouwer mee op de reizen die hij in zijn verbeelding maakt. Of liever, de bezoeker gaat op reis met zijn alter ego. Wat de kunstenaar voortdurend doet is ‘schrijven aan een fictieve autobiografie’, waarin zijn alter ego van alles meemaakt. “Ik verbeeld me een leven dat ik nooit heb gehad.”
Al vroeg in de tentoonstelling komt de kunstenaar oog in oog met dat alter ego – een masker dat hij van zichzelf liet maken. Dat masker keert aan het einde van de tentoonstelling terug in een film, waarin ook diverse decorstukken te zien zijn, zoals de auto en de berg. “Een assistent speelt mij, met dat masker op”, zegt de kunstenaar. Het is een vervreemdend gezicht, een beetje griezelig ook wel. “Ik wil naar mezelf kijken vanuit een ander perspectief”, legt hij uit.
“Zo’n masker is ook handig”, vervolgt hij lachend. “Ik had geen zin om naar China te gaan waar mijn werk werd geëxposeerd. Eerst uren wachten op Zaventem, in het vliegtuig, een taxi naar het hotel. Toen heb ik een assistent gestuurd, met dat masker op.”
Her en der op de tentoonstelling staan grote asbakken van keramiek. “Ik was ooit een verstokt roker, nu iets minder.” De asbakken zijn vrolijke odes aan kunstenaars die hij bewondert. Zo is er eentje waar een gekleid bruggetje op staat met daarop een mannetje: Claude Monet, die naar zijn geliefde waterlelies staat te staren.
Verderop staat een nog groter exemplaar waaruit gekleide boomstammen omhoog steken. Er loopt een mannetje tussen met ontbloot bovenlijf. Dat is de Duitse kunstenaar Joseph Beuys die in de Tweede Wereldoorlog met zijn vliegtuig neerstortte in de Krim en werd gered door de plaatselijke bevolking. “Hij was ook iemand die zijn eigen mythe creëerde.”
Er zijn veel kunstenaars die Van de Velde bewondert, hij kent de kunstgeschiedenis op zijn duimpje. Uit de collectie van Voorlinden heeft hij werken van favoriete collega’s gekozen die vaak prachtig aansluiten op zijn eigen kunst. Natuurlijk zijn Beuys en de eerste Armchair Voyager Cornell van de partij. Daarnaast is er werk van Jean Tinguely, Cindy Sherman en Mark Manders.
In gesprek met beroemde kunstenaars
In kleurige oliepasteltekeningen gaat Van de Velde in gesprek met beroemde kunstenaars. Hij tekent eigen interpretaties van werk van Pierre Bonnard en Edvard Munch en schrijft er teksten onder. “Ik vind het interessant om me voor te stellen hoe het zou zijn om te praten met iemand als Willem de Kooning”, zegt hij. In het geval van De Kooning kan hij alleen maar fantaseren, want die is dood. Maar ook bij levende collega’s voelt hij niet de behoefte ze in het echt te ontmoeten – ook hier vindt hij de verbeelding een stuk aantrekkelijker dan de werkelijkheid.
“Als ik bijvoorbeeld David Hockney zou ontmoeten is er 99 procent kans dat het een soort chit chat-gesprekje wordt, we samen een sigaret roken en weer onze eigen weg gaan. De conversatie die ik met hem voer in mijn werk is veel dieper. Je kunt zeggen: die komt dan alleen uit jezelf. Maar je kunt jezelf uitdagen – je kunt Hockney ook heel erg kwaad laten worden. Dan kom je op vreemde terreinen terecht waar je in het echt nooit zou komen. Ik denk dat Hockney een veel te keurig opgevoede Brit is om in het echt ruzie mee te krijgen.”
Is het angst voor teleurstelling dat hij liever in zijn hoofd leeft? Daar moet Van de Velde even over nadenken. “Misschien is het al vaak tegengevallen en heb ik daarvan geleerd.” Hij schudt zijn hoofd. “Maar nee, ik ben niet zo’n gewonde, teleurgestelde kunstenaar.”
“Het gaat om de inbeelding en visualisatie. Ik droom erg van een zwembad in mijn atelier, een jongensdroom. Dan nodig ik al mijn vrienden uit. Maar als ik een echt zwembad ga bouwen, komt daar de realiteit met allerlei obstructies: er moet chloor in, het water wordt vies van alle tekenmaterialen. Het is beter om er een maquette van te maken. Daar kan ik dan een tekening van maken, of ik gebruik hem in een film. Dan ebt dat verlangen vanzelf weg.”
Rinus Van de Velde: t/m 29 mei Voorlinden, Wassenaar
Lees ook:
Handen, vulva’s, piemels, voeten, water en haren in overvloed
Scherpte en schoonheid gaan hand in hand in het werk van de Nederlandse kunstenaar Femmy Otten (1981). In Schiedam heeft ze nu haar eerste overzichtstentoonstelling in Nederland.
Met touw, hark en deegroller schept Nico Laan tijdelijke illusies langs de vloedlijn
Met behulp van touwtjes, paaltjes en een hark maakt Nico Laan enorme tekeningen op het strand. Optische illusies, die je alleen vanuit de lucht kunt bewonderen. ‘Je moet snel werken. Als het vloed wordt, is alles weg.’