Review
Overlevingsstrijd in vochtigheid
Natuurlijk is het de zondvloed, het vervuilde water, dat in Tsai Ming-liangs bijdrage aan de door de Franse zender Sept/Arte georganiseerde filmserie '2000 vu par' (waartoe ook 'O primeiro dia' van Walter Salles behoort) het einde der tijden naderbij brengt. In 'The hole' is het zeven dagen voor 2000, het vuilnis in Taipei wordt niet meer opgehaald en de radio waarschuwt de bewoners voor het dodelijke kakkerlak-virus -zo genoemd omdat slachtoffers zich insecterig gedragen. Het vergiftigde water dat in Tsai's vorige film 'The river' nog gevangen in een enkele stroom door de stad werd geleid, komt in 'The hole' via de dagenlang neerkletterende regen uit alle hoeken en gaten stromen. Het behang in het appartement van een van de overgebleven bewoners in een bijna lege flat -een jonge vrouw (gespeeld door Yang Kuei-mei, het meisje dat zo hartverscheurend huilde aan het slot van Tsai's 'Vive l'amour')- hangt zwaar van het vocht in flarden aan de muur en tijdens het plassen tracht zij met een afwasteiltje de druppels uit het toilet van de bovenbuurman te weren.
Wanneer je in die bovenbuurman (Lee Kang-sheng) de door nekpijn gekwelde jongen uit Tsai's 'The river' herkent, voel je even de absurde opluchting dat hij het isolement van toen in ieder geval overleefd heeft, maar meer luchtkastelen worden je door Tsai niet gegund, al werkt ook nu de diepe droevenis in alle absurditeit soms op de lachspieren. Zo worden door het gat in de vloer dat de flat van de jongen met die van het meisje verbindt, eerst alleen kots en toiletreiniger uitgewisseld.
Tsai's camera registreert leegheid en vergeefsheid van de dagelijkse overlevingsstrijd van beide bewoners in de van hem bekende genadeloos langgerekte statische shots, als was zijn camera het stiekeme, nooit gesloten Big Brother-oog. De heldere belichting geeft de morsige vertrekken echter de verstilde allure van de stillevens van Vermeer, en zorgt er voor dat de soms minutenlange opnames van dramatische incidenten als jongen-liggend-op-sofa-na-het-eten-van-pelpinda's boeiend blijven.
Zoals past bij een pessimist als Tsai Ming-liang ligt de uitweg uit de misère niet in de toekomst maar in het verleden en Tsai troost zijn toeschouwers onverwacht (maar in navolging van andere serieuze regisseurs als Woody Allen, Alain Resnais en Lars von Trier) met vijf glamoureuze, musicale intermezzi: aan Hollywood herinnerende happy songs van Hong Kong-ster Grace Chang, beroemd in de jaren vijftig, een tijdperk van 'vrede' en 'schoonheid' aldus de nu 43-jarige regisseur. In die intermezzi is er kleur, warmte en glamour en de camera danst mee. Ze vormen een nostalgische fantasiewereld van liefde en verlangen die contrasteert met de verstarde, eenzame levens waarin we gevangen zitten. Het zijn plezierige intermezzi maar in plaats van te troosten, zorgen ze er eerder voor dat Tsai Ming-liangs laatste film minder krachtig is dan zijn drie vorige films. Die fascineerden juist door geen lucht te bieden en de toeschouwer vast te zetten in eindeloze, overstromende wanhoop.