Opinie
Onverschrokken en toch trippelend als een pimpelmeesje
Toen zijn regisseur hem vroeg 'de ziel maar je uit lijf te dansen', wist acteur Wim Opbrouck genoeg. ,,Dat moeten ze mij geen twee keer vragen, natuurlijk.'' Dans en muziek vindt hij nog belangrijker dan toneelspelen. Zijn kloeke lijf trippelt en zwenkt rond met het gemak van een pimpelmeesje. Tot half november toert Opbrouck met de Ierse boerenklucht 'De Leenane Trilogie' door Nederland.
Allicht is hij niet dik. Hooguit ietwat gezet misschien, met zijn honderd kilo. Hij laat zich een vergelijking met Obelix aanleunen, maar dan louter de Obelix die in acute verlegenheid raakt bij de verschijning van een schone vrouw. De spierbundel Obelix die prompt niet meer weet waar hij zijn knuistjes moet laten en van lieverlede zijn rechtervoet geknikt achter zijn linkerkuit frommelt. Wie acteur Wim Opbrouck ziet spelen, concludeert subiet: wat is die theatrale kolos vederlicht.
Als scholier al was Opbrouck (32) verzot op gymnastiek, en dat kwam vooral door zijn creatieve gymnastiekleraar die dans, spel, muziek en mime in de gymles wist te verenigingen. ,,Het was eerder speelles.'' De 14-jarige Opbrouck mocht met 'de ouderen' -zijn 16- en 17-jarige schoolgenoten- van de gymnastiekleraar mee op skikamp naar het Oostenrijkse Ramsau am Dachstein. Na de lichamelijk inspanning langs besneeuwde berghellingen begon de tinteling pas echt: gezamenlijk luisterden de scholieren naar Liszts Hongaarse Rapsodieën of 'Sultans of swing' van Dire Straits, verkleedden zij zich om toneelstukjes in elkaar te steken en hoorden zij, op de grond in een kring gezeten meezingend, elkaars voordrachten aan. ,,Het was tevens de gelegenheid om 'ns naast een meisje te gaan zitten en haar hand vast te nemen.''
'De kiem', noemt Opbrouck zijn voormalige gymnastiekleraar, die een pendant kreeg in de lerares voordrachtskunst en hem 'op wonderbaarlijke wijze' de wereld van de schone kunsten binnenleidde. De eerste keer dat hij 'naar de voordracht' toog, wachtte zijn lerares hem in een leeg klaslokaal op. Lange banken, lange tafels; bij een wand ijzeren boekenkasten declameerde een oudere scholier een gedicht van Pablo Neruda. Adembenemend verrukkelijk rook de lerares, met om haar hals en schouders ook nog eens biologerende parels. Opbrouck schoof in het lege lokaal steeds dichter naar haar toe. 'Wat vind je er van?' vroeg ze hem bij donderslag. Ter plekke de mond vol tanden: wat moest hij zo jong in vredesnaam van Neruda vinden? Hij redde zich er uit met de tegenvraag: 'Moet ik nu iets?' De lerares wimpelde weg en opperde een willekeurig boek uit de kast te halen en dat mee naar huis te nemen. ,,Het gaat mij er niet om een voordrachtskunstenaar van je te maken, maar met poëzie wordt een mens beter.'' Opbrouck griste wat bundels van Komrij, Claus en Andreus bijeen.
Verkreukeld van opwinding en verwondering stond hij weer buiten. Ja-ja; acteur worden -wat is dat eigenlijk? Je kunt toch beter eerst van poëzie leren genieten dan meteen al groene of rode toneellampen uitlichten, waarmee zijn medescholieren al duchtig in de weer waren.
Jongensdromen teneinde toneelspeler te worden koesterde hij trouwens niet, wel wist hij dat hij kunstenaar wilde worden. Of anders kok, niet eens chef-kok maar liever meteen Maître d'Hôtel, zo een die de tafels keurt en schikt, de gasten ontvangt en als onzichtbaar stuurt. ,,De theatraliteit ervan: een leeg restaurant met gesteven tafellakens, geen muziek, en met zo'n slecht gezinde ober die toch de nodige kwaliteiten blijkt te bezitten.''
Toen al was Opbrouck 'een veeldoener'. Hij was bij de (katholieke) scouts, de (socialistische) Mutualiteit der Jonge Arbeiders, volgde de muziekschool, tekende, zat tijdens een 'open-deur-dag' de ganse dag in een zwarte kartonnen doos piano te spelen, groeide uit tot gangmaker door 'jonge goden' als Tom Lanoye en Herman Brusselmans voor schoolavonden uit te nodigen.
Het was een fantastische tijd, niemand die hem tegenwerkte. ,,Het enige waar mijn vader bekommerd over kon zijn, was of ik wel beleefd ben. Nu nog kan hij tegen me zeggen: Je spreekt toch wel met twee woorden tegen je regisseur hè?'' Hij probeert met opgeheven hoofd door het leven te gaan, of anders gezegd: ,,Kust mijn kloten allemaal.''
Hij volgde de Antwerpse toneelopleiding Studio Teirlinck, waar hij ook leerde tapdansen, balletdansen en schermen. Schermen beschouwt hij, net als schaken, als metafoor voor toneelspelen: ,,Riposteren, alert zijn, elkaar steeds in de ogen blijven kijken.'' Via gastrollen bij verschillende Vlaamse theatergezelschappen belandde hij als vast acteur bij de Blauwe Maandag Compagnie, nu gefuseerd tot Het Toneelhuis. Op televisie verschijnt hij in de 'Man Bijt Hond'-parodie 'In de gloria', waar hij onder andere een stomende Wim de Bie-woede kan ontwikkelen als blijkt dat de VRT zijn plat-Westvlaamse woorden ('die toh iederjen kan verstoan!') weer eens volstrekt overbodig ondertitelt.
In de Shakespeare-marathon 'Ten oorlog!' was hij Risjaar (Richard II) en Falstaff. Voor psychologisch gewroet in zijn personage voelt hij weinig. ,,We hebben niet geprobeerd Risjaar te doorgronden, maar onderzochten zijn functie in het geheel van het stuk. Pas aan het eind van de repetitie -dat gebeurt meestal- valt dan mijn franc en zie je hoe dat verwende weeskind zichzelf als god beschouwt en de spiraal van geweld in de koningsdrama's in gang zet. Ik hoef ook niet altijd alles van mijn personage te weten. Vaak hou ik me wat van de domme. Het begint pas goed als je op het toneel staat, je mede-acteurs in de ogen kijkt, en hup, vertrekt. Op weg bent. De psychologie zal wel volgen zeker. 't Is vreemd, maar het kantelt: ik begin meer van repeteren dan van spelen te houden. Dat was vroeger andersom. Op de repetities kan er nog zo veel. Niet volgens de methode: Vijf zinnetjes -stop. Opnieuw. Vijf zinnetjes -stop. Maar in grote bogen achter elkaar, en dan pas filteren.''
Buiten het theater treedt hij op met zijn particuliere band De Dolfijntjes. Hij zingt, speelt piano of bespeelt de accordeon als een gitaar. ,,Een hobbyclub met professionele allure. Moesten we willen, dan spelen we elk weekeind. Maar daar we acteurs zijn, lukt dat niet. Soms wrikt het: dan willen we rock- & rollsterren zijn, maar we zijn altijd weer opgelucht dat er geen platenmaatschappij achter ons staat te trekken. De Dolfijntjes? Dat is zo'n naam waarvan we denken: hoe komen we daar zo snel mogelijk vanaf. Maar ach, als je optreedt tussen groepjes als Waterboys of Uncle Meat klinkt De Dolfijntjes heel goed. We zingen schunnige, baldadige en vulgaire liedjes. 'Een beetje verliefd' van André Hazes of Corry Konings' 'Ik heb een heel apart gevoel van binnen' en dan in waanzinnige mixen van Frank Zappa, Sex Pistols, Procul Harum en nog iets. Muziek vind ik de hoogste van alle kunsten; van componisten tot uitvoerenden tot en met publiek dat gaat meezingen.''
Zijn kloeke lichaam staat rap, behendig en zwierig spel allerminst in de weg. Hij kan even gemakkelijk crescenderend loeien als fluisterend snikken, en verandert in een handomdraai van dronken, kreperende lor in een onthande verliefde of opstandige kleuter die de nee-fase levenslang met zich mee zal dragen. Plotselinge pasjes, pirouetjes, huppeltjes, gestileerde strompeling & struikeling, buigingen en molenwiekende ledematen wisselen elkaar in fluks tempo af, waarbij in diezelfde vloeiende beweging de gezichtsuitdrukking en hoofdzwiep er ook nog eens een eigen, soms zelfs volstrekt op zichzelf staande, tempovoering op na houden. Als een volleerd acrobaat baant de homo ludens van de Lage Landen zich een weg door waterbassins ('Aars!'), bloedplassen ('Ten oorlog!') of door tapijten van turf ('De Leenane Trilogie'). Een kwestie van de Kunst van het Vallen verstaan. ,,Op de muziekschool leerden we vallen, heerlijk als een kluit op elkaar storten. Het is berekend hoor, er zullen geen lijken vallen en ik probeer mede-acteurs geen pijn te doen. In 'De Leenane Trilogie' vallen tussen spitsbroeder Fedja van Huêt en mij soms rake klappen, maar die kan dat hebben, die slaat ook terug.''
Hij zoekt graag variatie, al was het alleen al om te voorkomen dat hij óf de gelikte beer, óf opnieuw 'een gezellig Westvlaming die het allemaal komt zeggen' moet spelen. ,,Niet altijd dat gestampte, dat boosaardige.''
Een mengeling van plankenkoorts en gêne dwarsboomt hem geregeld om te gaan spelen. ,,Ik voel me dan opeens als een aap in een kooi bekeken. Eigenlijk ben ik niet zo'n grote durver. Wantrouwen steekt de kop al op als ik een regisseur op repetitie tegen een assistent zie staan vezelen.''
Hoewel hij beseft dat hij het publiek niet altijd hoeft te behagen, deert kritiek hem wel degelijk. Hij schrok van de vernietigende recensies over de Oresteia-bewerking 'Aars!', en herinnerde zich het verhaal van auteur Süsskind waarin een meisje figureert dat zo graag tekent. Ze wordt gevraagd een tentoonstelling van haar tekeningen te maken, en stemt toe. De kranten recenseren die en oordelen een 'gebrek aan diepgang'. Het tekenende meisje verlamt, vereenzaamt, vervuilt en pleegt uiteindelijk zelfmoord. Waarop de kranten concluderen: Eindelijk diepgang.
Als Agamemnon speelde Opbrouck 'Aars!' in het Duits ook in Duitsland en Denemarken. 'Hoogtepunt van het Aarhus-festival', luidden de koppen op de Deense voorpagina's over het stuk waarin een familie aan incest tenondergaat. Maar de teneur van de Deense kritiek was: 'Kan zoiets gebeuren tussen Deense muren?' Het lag voor de hand hoe de Vlaamse acteurs daar op reageerden: ,,Was er niet iets rottends in het koninkrijk Denemarken?''