Review

Novalis zag overal lieflijke wonderen

Alles wat wij romantisch noemen – van dromerij tot landschappen met klaterende bergbeekjes – vind je terug in ’De blauwe bloem’ van Novalis. Waarover gaat dit boek? Wat wilde Novalis ermee? Is het echt zo dweperig als Heinrich Heine beweerde?

Wil Rouleaux

Wie op zoek is naar een symbool voor de Duitse Romantiek kan moeilijk om de blauwe bloem van de schrijver Novalis (1772-1801) heen. Tot ver buiten de Duitse taal en cultuur is deze blauwe bloem het zinnebeeld geworden van dromerij en ongestild verlangen, van fantasie en gevoel, kortom van alles wat men doorgaans onder het begrip ’Romantiek’ verstaat.

De blauwe bloem verschijnt op de eerste bladzijden van Novalis’ roman ’Heinrich von Ofterdingen’(1802). De hoofdpersoon heeft een droom – niet zonder erotische connotaties – waarin hij, na naakt in een bergstroompje te hebben gezwommen, aan de rand van een bron een blauwe bloem ontdekt die ’hem aanraakte met haar brede, glanzende bladeren’. Heinrich bekijkt de bloem ’met onuitsprekelijke tederheid’ en ziet tussen de blaadjes ’een blauwe, uitgespreide kraag, waarin een teder gezicht zweefde’.

De rest van de roman, zo zou je ietwat vereenvoudigend kunnen zeggen, is een zoektocht naar deze blauwe bloem, een tocht die samenvalt met de intellectuele en menselijke ontwikkeling of Werdegang van de hoofdpersoon.

,,De wereld moet geromantiseerd worden. Zo vind je de oorspronkelijke betekenis terug’’, luidt misschien wel de bekendste uitspraak van Novalis. Net als de andere vroege romantici uit het Duitse taalgebied – Ludwig Tieck, de gebroeders August en Wilhelm Schlegel, Wilhelm Wackenroder – had Novalis kritiek op het rationele denken van de Verlichting, en gelijktijdig hekelde hij de verworvenheden van de Franse revolutie. De aanhangers van de Verlichting verweet hij zelfs ’de oneindig creatieve muziek van het heelal tot het eentonig klapperen van een kolossale molen’ te hebben misvormd.

Geen wonder dat Novalis (hij heette eigenlijk Friedrich von Hardenberg) een passie had voor de laatste universele cultuur vóór de Verlichting, dat wil zeggen voor de Middeleeuwen. Zijn enige en fragmentarisch gebleven roman ’Heinrich von Ofterdingen’ speelt zich dan ook af in dit tijdperk – zoals trouwens ook veel andere romantici de Middeleeuwen verheerlijkten. Ludwig Tiecks magistrale kunstenaarsroman ’Franz Sternbalds Wanderungen’ (1798), diverse novellen van E. T. A. Hoffmann en Joseph von Eichendorff, de roman ’Die Kronenwüchter’ (1817) van Achim von Arnim en zelfs nog Richard Wagners ’Die Meistersinger von Nürnberg’ (1868) zijn in de 15de of 16de eeuw gesitueerd.

’Heinrich von Ofterdingen’ begint met een reis die de twintigjarige hoofdpersoon samen met zijn moeder maakt vanuit het Midden-Duitse Eisenach naar zijn grootvader in het Beierse Augsburg. Heinrich is nog een onbeschreven blad, schuchter en bescheiden maar tevens ontvankelijk voor de kunsten, vooral voor poëzie, en begiftigd met een levendige fantasie en voorstellingsvermogen.

Tijdens de reis beleeft hij uiteenlopende avonturen en maakt hij kennis met kooplieden, een oriëntaals meisje, een filosofische kluizenaar en een mijnwerker. In Augsburg ontmoet hij de dichter Klingsohr, die hem inwijdt in de poëzie, en op wiens dochter Mathilde Heinrich hevig verliefd raakt. Het eerste deel van de roman wordt afgesloten met een allegorisch sprookje, verteld door Klingsohr, waarin de verdere levensweg van Heinrich en Mathilde wordt aangeduid.

Uit de brokstukken en ontwerpen van het fragmentarisch gebleven tweede deel, dat begint met Heinrichs vertwijfeling over de dood van zijn geliefde (waarna hij zich opmaakt voor een lange pelgrimstocht), blijkt dat Novalis de grenzen tussen fantasie en werkelijkheid steeds meer wilde vervagen. De roman zou ’geleidelijk in een sprookje overgaan’, aldus Novalis in een brief aan Friedrich Schlegel, en de grote thema’s uit de gesprekken en sprookjes van het eerste deel wilde hij later verdiepen: de synthese van leven en dood, het vrouwelijke en het mannelijke, avond- en morgenland. Alles zou moeten uitlopen op een ’apotheose van de poëzie’, bewerkstelligd door de inmiddels volleerde dichter Heinrich.

De nagelaten fragmenten hebben de talrijke (speculatieve) interpretaties van deze roman nog eens extra gevoed. Toch kun je ook op een meer profane manier van ’Heinrich von Ofterdingen’ genieten. Schitterend is bijvoorbeeld de manier waarop Novalis de hoofse liefde tussen Heinrich en Mathilde beschrijft. Net zo fraai zijn de natuurschilderingen en de oerromantische motieven als kastelen, wouden, ravijnen en woeste bergriviertjes.

De genres lopen – in overeenstemming met de romantische poëtica – sterk door elkaar: proza wordt afgewisseld met poëzie; sprookjes, essayistische uitweidingen en dialogen zorgen voor levendigheid. Een constante vormt de heldere en toegankelijke stijl, slechts het lange negende hoofdstuk (Klingsohrs sprookje) valt met zijn hoogdravende, lang niet altijd begrijpelijke mengeling van filosofie, astrologie en natuurwetenschap ietwat uit de toon.

Onder meer dit fragment is door de tegenstanders van Novalis, van wie Heinrich Heine de bekendste en boosaardigste was, gretig aangegrepen om hem te hekelen. Men verweet hem zijn mystiek en ’magische idealisme’, zijn hang naar innerlijkheid. Heine’s vileine woorden uit de studie ’Die romantische Schule’ (1838) zijn te mooi om ze hier niet te citeren: ,,Novalis zag overal wonderen, lieflijke wonderen; hij luisterde het gesprek van de planten af, hij kende het geheim van elke jonge roos, hij vereenzelvigde zich tenslotte met de hele natuur en toen het herfst werd en de bladeren vielen, ging hij dood’’.

Zo dweperig en mystiek als Heine het doet voorkomen is ’Heinrich von Ofterdingen’ nu ook weer niet. Zeker, Novalis zette zich af tegen de Verlichting en ook tegen Goethe’s ontwikkelingsroman ’Wilhelm Meisters Lehrjahre’ – tot ver in de 19de eeuw hét grote ideaal van alle Duitse romanschrijvers –, die hij burgerlijk en huiselijk noemde, een ’Candide tegen de poëzie’. Maar het verstand en de ratio wilde hij toch niet geheel afzweren. Integendeel, uit de gesprekken die de dichter Klingsohr met zijn discipel Heinrich heeft, blijkt sympathie voor wat je gecontroleerde emotie kunt noemen: ,,Geestdrift zonder verstand is nutteloos en gevaarlijk () poëzie wil bij voorkeur bedreven worden als strenge kunst.”

Ruim twee eeuwen heeft het geduurd voordat deze beroemde roman volledig in het Nederlands kon worden gelezen. Ria van Hengels voortreffelijke vertaling onder de titel ’De blauwe bloem’ leest prettig - modern maar gelukkig nergens modieus. Het lange nawoord van Arnold Heumakers verdient het predikaat briljant. Kortom, een voorbeeldige editie.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden