Mode
Nieuwe kleding maken van tweedehands, zo krijgen we de kledingafvalberg niet kleiner
Een tas van stropdas, een jumpsuit van oude overhemden: (nep) tweedehands is een blijvertje op de catwalk. Ook deze zomer weer. Aan de dolgedraaide mode-industrie verandert die trend tot nog toe weinig.
Draag je het niet? Verkoop het dan! Met deze slogan roept vintage-webshop Vinted op om de bezem eens lekker door de klerenkast te halen. Tweedehandskleding is hip en je doet zogenaamd mee met de circulaire economie. Maar tegelijkertijd stimuleert zo’n opruimactie je om weer nieuwe outfits aan te schaffen. Zodoende blijven de kledingoverschotten en -afvalbergen maar groeien.
Kenners van de kledingindustrie zijn het er al decennia over eens dat dit oververhitte modesysteem op de schop moet. Initiatieven om de overconsumptie te lijf te gaan, zoals kledingruilen met een vriendinnenclubje of het openen van kledingbibliotheken, zetten nauwelijks zoden aan de dijk.
In Arnhem proberen ze met het tweejaarlijkse modefestival ‘State of fashion’ de dolgedraaide mode-industrie bij een breed publiek aan te kaarten. Onder andere met de oproep: neem je eigen kledingkast onder de loep. Niet om kleren te verkopen, maar om er letterlijk mee aan de slag te gaan.
Vermaken, vernieuwen en repareren dus. Ze verpakken het bijna poëtisch: ‘Waarde geven aan wat al bestaat’ en ‘Ontdek de schoonheid en vind de verwondering terug door met andere ogen naar je kleding te kijken’.
Decoratief haakwerkje
Dat levert een stropdas op die door Ilse Schoneveld (‘kunstzinnige zelfstandige’ vermeldt haar visitekaartje) is omgetoverd tot een tasje en moeders afgedankte zomerjurk waarop een decoratief haakwerkje is gestikt. Het geeft een jeuk-gevoel: hoezo is dit het ei van Columbus? In de jaren zeventig verknipten we onze spijkerbroeken ook al en naaiden er een rok of een tas van. Niet uit milieuoogpunt, maar omdat we er uniek mee wilden zijn.
En wat te denken van de vindingrijkheid tijdens de Tweede Wereldoorlog toen juist schaarste en zuinigheid domineerden. Het damesblad Libelle spoorde haar lezeressen in 1941 aan om een ‘Razzia in de kleerkast’ te houden. Een nogal bizarre formulering en het woord ‘oorlog’ wordt angstvallig vermeden. Het geeft tips hoe ‘met weinig geld en weinig moeite de leemten zijn op te vullen in de vacantie-garderobe’. Geadviseerd wordt om versleten jurkjes te verknippen en van twee japonnetjes een frisse outfit te vervaardigen.
Ook het instructieve, op oorlogspapier gedrukte boekje Nieuw... van Oud van Th. Staalenhoef laat zien hoe een kinderpyjama uit een herenoverhemd is te realiseren, uit een oude mantelvoering een onderjurk en bh ontstaan, en van een oude vilthoed warme pantoffels kunnen worden gemaakt.
Op modeopleidingen worden modestudenten al jaren aangespoord na te denken over duurzaam ontwerpen en veel prille modeontwerpers hebben dan ook een anti-fast-fashion houding. Ze willen minder kleren produceren. Dat is hoopgevend, maar tegelijkertijd probeert een deel van hen opnieuw het wiel uit te vinden en komt met nagenoeg dezelfde voorstellen op de proppen als de oude Libelle promoot.
Modevormgeving en ecologie
En het schiet eigenlijk niet op want in 1991 was er al een meerdaags seminar voor honderden internationale modestudenten waarin deze kleding-overschot-problematiek uitgebreid aan de orde kwam. Onder de titel ‘De Nieuwe kleren, over modevormgeving en ecologie’ werd naarstig gespeurd naar oplossingen om de kledingberg te reduceren.
Ontwerpers in spe werden indringend gewezen op hun verantwoordelijkheid voor materiaalkeuze, verfstoffen, productiemethodes en de korte levenscyclus van kleding. Of de toenmalige deelnemers, de huidige senior designers, écht hebben bijgedragen om de problematiek te tackelen is helaas niet te achterhalen.
Maar er kwamen zo’n kwart eeuw geleden ook ontwerpers op die hetzelfde deden als de modedebutanten nu: ze zochten naar een nieuwe esthetiek en verzetten zich tegen de mallemolen van het modecircus. In het hogere modesegment introduceerde Martin Margiela het zogenaamde ‘deconstructivisme’. Hij liet tweedehands kleding kapotknippen en opnieuw in elkaar zetten. Iedereen viel bijna flauw: zóveel betalen voor in elkaar geflanste vodden? Maar het werd een succes en zijn methode diende als voorbeeld voor velen.
De belangstelling voor deze deconstructivistische benadering is sinds Margiela’s modecoup nooit meer vertrokken. Maar gevestigde designers kunnen het zich niet zomaar veroorloven om verbouwde afdankertjes de catwalk op te sturen. Ze werken doorgaans met nieuw materiaal.
Beperkte oplage
Dat was bijvoorbeeld zichtbaar in de voorjaarscollectie van Louis Vuitton in 2007. Ontwerper Marc Jacobs bedacht een patchwork-tas die was samengesteld uit veertien verschillende nieuwe, kostbare, kapotgeknipte tassen van het modemerk. Het werd wereldnieuws want het was op dat moment de duurste tas ooit (ca. € 35.000). De uitgekookte gedachte erachter (‘Je moet alle beste delen van de creaties van het seizoen samenvoegen tot één’) en de beperkte oplage (28 stuks) zorgde voor een run onder de rijkeren. Muziekidool Beyoncé bemachtigde er eentje.
Het verknippen en ombouwen van kledingstukken ontwikkelde zich dus achtereenvolgens vanuit schaarste, de drang tot uniciteit en verzet tegen het modesysteem tot eersteklas luxeproducten. De ‘tweedehandsjes’ blijven inspiratiebronnen en lijken blijvertjes.
Daar getuigt het catwalkaanbod voor deze zomer en aanstaande winter van. De soms ondefinieerbare kledingstukken ogen lukraak bijeengeraapt en ondersteboven en binnenstebuiten in elkaar gezet. Andere creaties lijken inderdaad samengesteld uit elementen uit diverse kledingkasten. Maar de meeste zijn nep, want de kleding is doorgaans gemaakt van nieuwe materialen. Ga er maar aan staan om als betrokken modeverbeteraar in deze inmiddels bejaarde ‘nieuw-van-oud-trend’ écht een nieuwe weg vinden.
State of fashion, diverse locaties in Arnhem, t/m 10 juli, www.stateoffashion.org en juni-modemaand www.fdfarnhem.nl
Lees ook:
Gucci, Balenciaga? Doe Nederlandse jongeren maar mode uit eigen land
Duurzaam geproduceerd? Boeit niet. Wel houden jongeren van luxe mode die lang meegaat en een verhaal vertelt. Liefst van eigen bodem. ‘Lokale merken hebben gevoel voor trends en subculturen.’