Poëzie
Met dit debuut zou Roelof ten Napel in juni op één dag twee prijzen in de wacht kunnen slepen
In Trouw van vorige week een familieportret: een grote schare kinderen gegroepeerd rond een stralende vrouw en een vriendelijk ogende man, de moeder en de vader. De glimlach van de man blijkt slechts buitenkant, daarachter zit een dikke klont haat verstopt.
De man op de foto is Steven Anderson, die naar Nederland wil komen om ook hier zijn monsters van ideeën over homo’s te prediken. Was ik ook zo lang aan deze foto blijven hangen als ik niet net ‘Het woedeboek’ had gelezen? Een dichtbundel waarin geloof, afkomst en jongensliefde een belangrijke rol spelen, een debuut, van de jonge Roelof ten Napel (1993) die eerder al proza publiceerde.
Je zou Ten Napel kunnen scharen in het rijtje auteurs - van Wolkers tot Rijneveld - dat zich ontworstelde aan een christelijk milieu. Maar zijn stem, met de taal van de Bijbel als onderstroom, is tegelijk uitzonderlijk nieuw. Woorden, beel- den, bijbelse geschiedenissen, Ten Napel kneedt ze zo dat het zíjn taal, zijn verhaal wordt. De kerk - en daarmee een omgeving, ouders - waarin de homoliefde niet geaccepteerd wordt, het leidt tot een poëtisch onderzoek dat cirkelt rond vragen als: kun je breken met waar je vandaan komt, met de traditie die je gevormd heeft? “wat er van bleef als vergroeid met mijn borst, boomwortels / onder mijn huid, mijn longen / kluiten aarde”.
Schreeuwend is deze poëzie nergens. Meer dan woede is verdriet voelbaar, en pijn: “wat is er triester dan de rug van wie zich wegdraait?” Ten Napel geeft het vorm in secure regels, ingehouden en strak, ook doordat verschillende gedichten dezelfde titel dragen: ‘wolf’, ‘magno- lia’, ‘psalm’, ‘machine’. Kaal en tegelijk doorvoeld toont hij het wankelen van iemand die zijn weg zoekt, die omkijkt als Lot en tegelijk vooruit wil zien. Hij durft kwetsbaar te zijn,
langzaam breekt je
ruggengraat, je geschiedenis
een unheimische knik -
Is de leegte te vullen die achterblijft als God, de kerk, de rituelen zijn losgelaten? “buiten zwijgt het en ik weet niet / hoe ik mijn handen vouwen moet, / wat ze dan worden.”
Langzaam verschuift de toon tot een lyrisch hoogtepunt en in de tere liefdesgedichten waarmee de bundel besluit, zijn er woorden voor die ongrijpbare momenten die lijken op geluk: “hij legt zijn hoofd in je schoot / en je wilt niets anders // dan de dag bijna zonder beweging // voorbij laten gaan -”
Met dit debuut zou Ten Napel in juni op één dag twee prijzen in de wacht kunnen slepen. Zowel de jury van de C. Buddingh-prijs, als die van De Grote Poëzieprijs (opvolger van de VSB Poëzieprijs) zette hem op het lijstje. Prijs of geen prijs, ‘Het woedeboek’ kan je onmogelijk onberoerd laten. Afkomst en hoe die zich in hoofd en lijf vertakt, dat gaat over ieder mens: “er zijn inzichten / waarvan je niet meer afkomt, // dringende blikken die nooit lang genoeg / lijken te hebben gestaard”.
Roelof ten Napel
Het woedeboek
Hollands Diep; 80 blz. € 19,99
Magnolia, van Roelof ten Napel
wat er overbleef van een gesprek, van opkijken tegen, ik heb het
in mijn hand nog, vast nog, ik zie je nog en weet niet wat ik dacht
dat je zou zeggen, waar ik op hoopte -
wat er van bleef als vergroeid met mijn borst, boomwortels
onder mijn huid, mijn longen
kluiten aarde, gegrepen,
mijn adem dunne tunnels
op de plaatsen waar ik riep, probeerde te roepen -
wat er overbleef van wat ik zeggen wilde, nog steeds
zoekt het een weg omhoog, groeit het door
mijn keel, naar waar het een licht zag
dat zijn zwaarte tillen kon
Janita Monna (1971) is journalist en recensent. Ze woonde lange tijd op Bonaire waar ze als correspondent werkte. Monna werkte als redacteur Poetry International festival en was initiatiefneemster voor de jaarlijkse Gedichtendag. Voor Trouw schrijft ze wekelijks over poëzie.