Review
Mensen die voor hun idealen willen sterven
Pas eind jaren negentig durfden Spaanse schrijvers het thema van de Burgeroorlog aan. Eén van hen was Alberto Mendez. Hij maakt de eenzaamheid en angst voelbaar.
Met de dood van Franco in 1975 kwam er een einde aan de censuur die het Spaanse literaire landschap jarenlang had vertekend en verminkt. Toch bleef, tegen alle verwachtingen in, het thema van de Burgeroorlog ook na deze datum nog lange tijd taboe. Tot het einde van de jaren negentig werd er niet of nauwelijks over geschreven: Spanje wou vergeten en schreef daarom liever romans waarin elke verwijzing naar de Spaanse historische, culturele en politieke realiteit zorgvuldig was weggegomd.
Het was de roman ’Soldaten van Salamis’ van Javier Cercas die voor de omslag zorgde. Dit boek uit 2001, over het leven van de fascistische ideoloog en schrijver Rafael Sánchez Mazas, werd een gigantisch succes, ook op het witte doek, en bracht zo een heuse ’burgeroorlograge’ op gang. Naast bekende namen als Javier Marías (‘Jouw gezicht morgen’), Jorge Semprún (‘Twintig jaar en een dag’) en Carlos Ruiz Zafón (‘De schaduw van de wind’), sprongen ook enkele minder grote namen mee op de kar. Een daarvan was Alberto Méndez (1941-2004).
In ’De blinde zonnebloemen’ schetst deze Madrileense schrijver vier verschillende, republikeinse, getuigenissen van de periode ’36-’39. De hoofdpersonages zijn stuk voor stuk mensen die bereid zijn te sterven voor hun idealen.
Zo is er het verhaal van Carlos Alegría, een kapitein van het fascistische leger, die daags voor de franquistische zegetocht door Madrid, overloopt naar de republikeinen omdat hij niet tot het kamp van de overwinnaars wil behoren. En er is Juan Senra, een republikeinse gevangene die, enkele dagen voor het einde van de oorlog, de leugen opbiecht die hem tot dan toe van het vuurpeloton had weggehouden, omdat de gedachte dat die leugen de fascisten voldoening schenkt, hem ondraaglijk is geworden.
Al dit idealisme maakt de verhalen enigszins voorspelbaar, maar daarom niet minder aangrijpend.
Vooral het tweede verhaal, over de laatste dagen van een jonge dichter en zijn pasgeboren zoon in de eenzame bergen van Asturië, is erg ontroerend. Dat de dichter Miguel heet, is wellicht geen toeval: het personage doet denken aan Miguel Hernández, dichter uit de jaren dertig, die vanuit de gevangenis, waarin hij in 1942 aan tuberculose zou sterven, wiegeliedjes en poëzie schreef voor zijn zwangere vrouw.
Ook al zijn de hoofdpersonages republikeinen in hart en nieren, ’De blinde zonnebloemen’ is allerminst een lofzang op links. ,,Wat zal ik het kind over mezelf vertellen? Dat ik niet weet wat ik midden in de oorlog in Madrid zocht een dichter tussen de kogels?’’, vraagt Miguel zich beschaamd over zijn medeplichtigheid aan de gruwel af.
Meer dan een bepaalde ideologie te verheerlijken, heeft Méndez met zijn roman de cijfers en grafieken waartoe oorlogen zo vaak worden herleid, in uren angst en eenzaamheid willen vertalen, zonder daarbij in goedkope sentimentaliteit of obsoleet moralisme te vervallen.
Hij is hier met veel brille in geslaagd. De verlatenheid is overweldigend, de sfeer beklemmend en verontrustend, de hoop veraf. ’De blinde zonnebloemen’ schept hierdoor vaak een accurater beeld van de Burgeroorlog dan de vele geschiedenissen en studies die vorig jaar naar aanleiding van de zeventigste verjaardag van dit betreurde conflict zijn verschenen. Of hoe de waarheid ’m soms in de fictie zit.