Review
Mediatrainer vervangt de Heilige Geest
Hoe vaak komt Vondel langs, in debatten in de Tweede Kamer? Letterkundige Nelleke Moser en debatspecialist Peter van der Geer laten allebei zien -hoezeer hun twee boeken ook van elkaar verschillen- dat een vanzelfsprekend samengaan van dichtkunst en redekunst in onze tijd niet meer wordt nagestreefd.
In de Oudheid integreerden leraren in de welsprekendheid de schone letteren wél in hun onderwijs. Quintilianus (ca. 40-100 na C.) raadt redenaars aan zich te voeden met het werk van geschiedschrijvers, filosofen en dichters ,,want er valt bij hen heel wat te halen: bezieling wat betreft het onderwerp, verhevenheid in woorden, elke vorm van emotie, aantrekkelijke karakters''.
Net als aankomende redenaars in de Oudheid, konden dichters in de Renaissance terecht bij instituten voor de retorica: de rederijkerskamers. Niet om trucs aan te leren, opdat je in elke situatie verbaal weet te overtuigen, maar om een artistieke leerschool te doorlopen en literaire ambities te verwezenlijken. Die leerscholen brachten literatuur voort die gemaakt was volgens allerlei formele en inhoudelijke regels, zoals de verplichting jambische verzen te schrijven. Maar de rederijkers bespraken ook hun inspirator (de Heilige Geest), en zaken als de relatie tussen retorica en muziek.
Nelleke Moser beschrijft ze in 'De strijd voor de rhetorica'. Zij doet dat op grondige, theoretische wijze waardoor haar boek meer op een dissertatie dan op een heerlijke handelseditie lijkt. De rederijkers zelf hebben hun opvattingen wél smeuïg verwoord, wat de vele voorbeeldteksten in 'De strijd voor de rhetorica' vermakelijk en treffend maakt.
'Rhetorica' betekende in het rederijkerstijdperk: het door God gegeven en God dienende dichterschap. In 'Mariken van Nieumeghen' (ca. 1500) benadrukt Mariken dat deze kunst niet naar wens aanleerbaar is: ,,Tes een gave vanden Heylighen Gheeste.'' ,,Alle andere consten'', zo dicht Roemer Visscher omstreeks 1600, ,,worden uyt Boecken of in Scholen gheleert.'' Maar ,,een strale van Godes eeuwighe waerheyt, / Wort alle Rethorijckers van jonghs aengheboren''.
Hoe komen ze erbij dat hun dichtkunst een goddelijke gave is? Moser heeft in diverse rederijkersteksten verwijzingen naar het bijbelse pinksterverhaal gevonden. Dat de apostelen van de Heilige Geest vervuld werden, zodat zij in allerlei talen konden spreken, brachten de rederijkers in verband met hun eigen taalvaardigheid. Zij stellen hun kunst dan ook bescheiden in dienst van God.
In de 21ste eeuw spreekvaardigheid een goddelijke gave noemen, is schoppen tegen het zere been van communicatietrainers. In 'De kunst van het debat' wijst debatspecialist Peter van der Geer erop dat snelheid van geest misschien niet aan te leren valt, maar tal van overtuigingsvaardigheden en -technieken zeker wel.
Met de praktische adviezen in dit boek kunnen discussianten die wars zijn van compromissen en gewoon gelijk willen krijgen, hun voordeel doen. Evenwicht, daar gaat het om. Een goede debater weet tact te combineren met scherpzinnigheid, logisch denken met inlevingsvermogen, kritische vragen met gevatte antwoorden, uitvoerige vergelijkingen met kale opsommingen.
Tal van klassieke aanwijzingen voor een gegarandeerde overwinning in een woordenstrijd worden in 'De kunst van het debat' afgestoft en opgepoetst: zorg voor een prikkelende uitstraling, een handig aangekleed standpunt en spannende argumentatie. Van der Geer vermengt de trucs uit de Oudheid met zijn ervaringen als trainer en met moderne debatsituaties, met media-invloed en poldermodel.
Hij legt met voorbeelden en citaten uit hoe je die trucs ook weer kunt pareren. Want debatteren is zelf verleiden en andermans verleidingen weerstaan. Van der Geer haalt Hans Wiegel aan die zelfs na een heuse tomatenaanval verbaal wist terug te slaan. Deze riep na het bombardement te hebben ontweken: ,,Hoe kan dat nou? Het is nota bene maart... en dan tomaten! Da's hartstikke duur... Eieren moet u nemen, eieren moet u nemen!''
Zo goed als Wiegel zullen wij misschien nooit worden, maar met 'De kunst van het debat' wordt de goddelijke welsprekendheid van de rederijkers toch weer omgetoverd tot een leerbare en leerzame kunde.