RecensieMuziek
Klaas tipt Pearl Jam, Dua Lipa, Lewsberg, Sorry en Baxter Dury
Talloze uitgestelde of afgelaste tournees en een festivalzomer die aan een zijden draadje hangt; ook de popmuziekwereld ligt in deze tijden van corona op zijn gat. Het begin van de lente is traditioneel juist een tijd waarin veel grote namen met nieuwe muziek komen. Gelukkig gaat dat vooralsnog gewoon door zoals gepland. Misschien omdat er via de streamingdiensten tenminste nog iets te verdienen valt, of gewoon om fans een hart onder de riem te steken.
Zo is er zeven jaar na 'Lightning Bolt' eindelijk een nieuwe plaat van rockband Pearl Jam. ‘Gigaton’ lijkt aan de vergadertafel bedacht: er is voor elk wat wils. Fans van de begin- en hoogtijdagen van de band krijgen een aantal stevige rocksongs voorgeschoteld, die voor de neutrale luisteraar wat belegen aanvoelen maar ongetwijfeld in een behoefte voorzien. Er zijn liedjes voor liefhebbers van het akoestische solowerk van zanger Eddie Vedder, een sterk op Talking Heads geënt (maar daarom niet minder sterk) funkliedje, een nummer in zeven-achtste en hints naar Springsteen en de vroege Coldplay. Het maakt 'Gigaton' het meest afwisselende album dat Pearl Jam in lange tijd maakte, alles bijeengehouden door die uit duizenden herkenbare stem van Vedder.
De titel van het tweede album van de razend populaire Brits-Kosovaarse popzangeres Dua Lipa heeft een wrange bijsmaak. ‘Future Nostalgia’ heet de plaat. Ongetwijfeld zullen haar miljoenen fans deze muziek de rest van hun leven met de coronacrisis associëren, maar van nostalgie zal geen sprake zijn. Lipa vangt aan met een statement: ‘You want a timeless song / I wanna change the game’.Dapper om de lat nadrukkelijk zo hoog te leggen. Opvallend genoeg klinkt 'Future Nostalgia' eerder tijdloos dan vooruitstrevend. Waar Lipa’s debuut handig meeliftte op de poptrends van het moment, neemt ze dit keer een diepe duik in de popgeschiedenis. We horen disco, funk, R&B en jarentachtigpop, waarbij de grens tussen ode, inspiratie en jatwerk niet altijd even duidelijk is. De vrij zorgeloze muziek staat in sterk contrast met de geëngageerde teksten. ‘It's second nature to walk home before the sun goes down / And put your keys between your knuckles when there's boys around.’
Dan nog een greep uit de talloze kleinere namen. Voor wie een hekel heeft aan liedjes die maar in je kop blijven rondzingen is 'In This House' van Lewsberg een uitkomst. De muziek van de Rotterdamse band draait om de eerste plaats om lastig te doorgronden gitaarmelodieën, die prominent op de voorgrond klinken. De zang van Arie van Vliet is ook niet bepaald catchy; het is soms alsof hij een roman voorleest. Juist het gebrek aan oorwormen zorgt ervoor dat het album niet snel verveelt.
Als je je band Sorry noemt zijn excuses inderdaad op hun plaats. Het debuutalbum '925' maakt alvast veel goed. Het Britse kwartet speelt typische jarennegentig-indiepop vol fraaie details, die uitnodigen tot aandachtige beluistering op de koptelefoon. Al zal dat nog niet meevallen: ondanks de flegmatieke zang van Asha Lorenz krijg je geheid zin om te dansen, in de hoop dat je er net zo cool uitziet als Sorry klinkt.
De liedjes op 'The Night Changers' van Baxter Dury zijn vrijwel allemaal identiek. Een lome discobeat vol jarentachtiginvloeden, waarover Dury met zijn donkere stem tragikomische verhalen vertelt over het kleinburgerlijke Engeland waarop hij neerkijkt, slechts nu en dan onderbroken door een mierzoet refrein. Als iedereen zulke muziek zou maken, waren we er waarschijnlijk snel klaar mee. Maar Dury is uniek in zijn soort. We mogen ons gelukkig prijzen dat die chagrijn zo nu en dan een album maakt.