De grote overzichtstentoonstelling van Mark Manders in het Bonnefantenmuseum eist scherpe aandacht van de bezoeker. Die moeite wordt rijkelijk beloond.
★★★★ | The Absence of Mark Manders, tot 24 mei in museum Bonnefanten, Maastricht
Deze kunst is leuk voor iedereen, roepen musea vaak, of: bekend van tv! Hoe hard musea het ook ontkennen, kunsttentoonstellingen hebben een drempel. Ze rollen graag een rode loper uit, om de drempel aan het zicht te onttrekken. Veel bezoekers struikelen binnen alsnog, met loper en al. Dat zal bij Mark Manders’ tentoonstelling in het Bonnefantenmuseum niet gebeuren.
Manders (1968) is geen mediapersoon, hij mijdt sociale vertoningen en spektakel. In 2013 vertegenwoordigde hij Nederland op de Biënnale van Venetië, in 2014 had hij voor het laatst een grote overzichtstentoonstelling in Nederland, in Middelburg. Hij werkt teruggetrokken op een oud fabrieksterrein in België, is vooral in het buitenland populair. Nu toont hij zijn werk in Maastricht, met de verwarrende titel ‘The Absence of Mark Manders’, Mark Manders’ afwezigheid.
Om de drempel nog wat aan te zetten, staat in de introductie dat Manders’ werk één groot zelfportret is. “Een machine die zelfstandig nieuwe beelden en concepten genereert.” Een zelfportret dat beelden maakt? Er zitten kranten tegen de deur geplakt, als extra barricade. Met een grote voorzichtige stap betreedt de bezoeker de ruimte. Het is ‘de huiskamer’, verderop kondigt het museum nog ‘het museum’ en ‘het atelier’ aan.
Een huiskamer zonder warm bad
Er ligt een installatie op de grond van industrieel aandoende kappen en trechters, een Egyptisch aandoend beeld van een liggende mens en twee dieren, aan elkaar verbonden met buizen en slangen. ‘Mind Study’ heet het, gedachtenstudie. Manders werkte eraan tussen 1992 en 2011. Hij neemt wel vaker de tijd. We moeten het ‘lezen als een zin’, zegt de toelichting. Over de betekenis daarvan geen woord.
De doorzetter wordt verderop beloond, en hoe. Na nog een merkwaardige zaal vol halfaffe beelden van gezichten tussen boeken en planken valt het kwartje in een kamertje met twee kunstwerken. Gebruikte potloden, een liniaal, wasknijpers, een fotorolletje, cassettebandjes, luciferdoosjes en andere prullaria liggen in lijnen op de grond. Het is een plattegrond en heet ‘Inhabited for a Survey’.
Juist. Als het Bonnefanten nú wordt bedolven als gevolg van een vulkaanuitbarsting en als over duizend jaar een archeoloog precies hier gaat graven, dan heeft die geluk. Manders probeert tijdloos te werken. Het gaat hem niet om actuele gebeurtenissen, om specifieke momenten in de geschiedenis. Of om één tentoonstelling. Hij heeft zichzelf een veel groter doel gesteld: laten zien hoe het is om verbeelding te bezitten. De potloodstompjes en luciferdoosjes veranderen van betekenis, worden de muren van een gebouw, een woning. De woning van de kunstenaar? Taal is belangrijk voor Manders, dat weten we. Nu blijken ook de tekstbordjes, die zo irritant alleen Engelse titels geven, aanwijzingen te bevatten voor de amateur-archeoloog, die de bezoeker inmiddels is.
Het beeld naast de plattegrond lijkt een onvoltooid beeld van een vrouw in natte klei, afgedekt met plastic tegen het uitdrogen. Er bungelt een geel potlood boven, aan een touwtje. Maar bij de materialen van dit kunstwerk staat geen klei, wel ‘beschilderd epoxy’. De natte klei blijkt keihard plastic te zijn, beschilderd zodat het klei lijkt. Manders heeft er een uitdaging van gemaakt om vluchtige materialen en situaties voor de eeuwigheid te bewaren. Daardoor suggereren zijn werken dat alles altijd nog anders kan, dat je er zo nog een andere draai aan kunt geven.
De klei is geen klei
Zo daagt de rest van de tentoonstelling de bezoeker doorlopend uit om scherp te kijken. De kranten die Manders gebruikt, blijken door de kunstenaar zelf samengesteld met willekeurige Engelse woorden – Manders is ooit opgeleid als grafisch vormgever. En de tafel waartegen een mensfiguur van natte klei zich schrap lijkt te zetten: die tafel heeft geen poten, steunt op de stoelen en de mens is van polyester.
In de volgende zalen – we zijn inmiddels in ‘het museum’ beland – staat een werktafel met vier uit natte klei geboetseerde koppen, elk met een gele verticale streep onder de ogen. De klei is in dit geval beschilderd brons – brons! – en dat maakt het toch al indrukwekkende beeld betoverend.
‘Het atelier’, begrijpt de bezoeker nu, is veel belangrijker dan het museum. Hier gebeurt het. Door gangen uit dun plasticfolie, die ruist als je voorbijloopt, komt de bezoeker uiteindelijk uit in een prachtige open ruimte vol daglicht. Tijdloos en gedesoriënteerd staan daar twee grote beelden in Manders’ ‘natte klei’ als sfinxen te wachten op de oven, ‘Room with Unfired Clay Figures’ heet het. Het voelt inderdaad als een atelierbezoek, een voorrecht om even in de keuken van de kunstenaar te mogen kijken en ruiken. Door de plasticfolie heen schemert een krant, die aan de muur hangt. Een onbereikbare boodschap, bedoeld voor de echte archeoloog, ooit.
Op de terugweg door het museum en de huiskamer ziet de wakkere bezoeker eindeloos veel meer in de kunstwerken. Het is inderdaad een tentoonstelling als een groot zelfportret, maar dan wel van iemand met een gebruiksaanwijzing. Als je die eenmaal kent, duurt de sympathie eeuwig.
Lees ook:
Het domein van Mark Manders
Op de Biënnale van Venetië zijn alle ogen gericht op de Nederlander en zijn mysterieuze sculpturen. Daarna trekt hij zich weer snel terug achter de hoge muren in het Belgische Ronse.