Acteur Barrie Stevens (78) speelt de hoofdrol in Dood aan zee, over een acteur die verliefd wordt op een bijna vijftig jaar jongere man. Net als hijzelf.
“Ja, lieve man. Ja. Soms ben ik eenzaam, zelfs hier, midden in Amsterdam. Ik zie gewoon niet veel mensen meer. Maar ik laat ook niet snel mensen toe in mijn leven, hoor. Eigenlijk heb ik dat sinds de plotselinge dood van Leen in 1996, met wie ik twintig jaar samen was geweest, al niet meer gedaan. Misschien eis ik wel te veel van anderen. Het is net alsof er altijd iets gebeurd waarvan ik denk: ach, dit is het net niet. Vervolgens word ik wantrouwig. Heel vervelend. Ik ben vroeger een paar keer in de steek gelaten, daar bescherm ik mezelf tegenwoordig tegen.”
Maar, bekent Barrie Stevens, als hij koffie zet in zijn appartement aan de Amsterdamse Amstel, aan het begin van wat een gesprek als een wervelwind gaat worden, over de liefde, de dood, over ouder worden, over seksualiteit en over spijt; die zelfbescherming heeft dus óók een nadeel. “Ik houd dingen op afstand. Helaas ben ik dat in de afgelopen jaren nog veel meer gaan doen. Eenzaamheid is een probleem.”
Dit interview is een krachttoer. Twee uur lang galmen de zinnen met Engels accent door het appartement vol prullaria. Stevens wikt, weegt, flirt, kreunt, lacht, treurt, mijmert. Iedere woord spreekt hij met vuur en passie uit. In twee uur tijd komen alle emoties voorbij. Soms schiet hij in een zin van vreugde naar verdriet, of andersom.
“Zie je dat ding liggen, op tafel? Kijk, dat is mijn opname-recordertje. Een heel oud ding, net als ik, nog met een echt cassettebandje erin. Ik had ‘m nog liggen. Die dingen vind je nergens meer, ik ben als de dood dat ‘ie stuk gaat. Maar ik ben er nu al weken mee bezig, omdat ik van mijn Engelse accent af wil als ik straks weer in het theater sta. Ik oefen, oefen, oefen. Nog een keer, om mijn Nederlands beter te krijgen, op het krankzinnige af, want ik heb hier thuis met niemand wat te maken. Maar uiteindelijk heb ik mezelf een schouderklop gegeven. Er is niemand in mijn leven die dat doet, dus nou ja, dan moet ik het zelf maar doen.
“Wil je nog wat water, lieve man? Ik houd van de manier waarop jij je vragen stelt. Ik stop een veer in je reet, omdat je zegt waar het voor mij om gaat. Daar ben ik heel gevoelig voor. En dat is wat ik belangrijk vind. Zijn mensen werkelijk in elkaar geïnteresseerd? Zoals jij nu in mij bent? Ik zie mensen op straat alleen maar met hun telefoons bezig zijn. De menselijkheid verdwijnt een beetje.”
Carré stroomde vol
Alleen zijn: voor Barrie Stevens was het lang niet vanzelfsprekend. In de jaren zestig verliet hij Londen, waar hij opgroeide. Stevens kreeg als achttienjarige de kans te spelen in de Snip & Snap Revue, destijds een van dé Nederlandse komedies. Carré, op een steenworp van waar hij nu woont, stroomde vol. Dat was de start – zijn ogen fonkelen, de herinnering komt dichtbij. “Ik leefde als kind al in een soort fantasiewereld. Dat moeten we allemaal, leven in dromen, maar misschien deed ik het wel extreem. Toch: dit was mijn eigen sprookje. Dat doek van Carré ging op en in de zaal zag ik tweeduizend mensen zitten. Tweeduizend! Wat was dit nou? Waanzinnig.”
Dat zijn komst naar Nederland, buiten het zicht van het grote publiek, een vlucht was, was minder bekend. Zijn hart was net gebroken, door een jeugdliefde die toch voor een vrouw koos. En dat niet alleen: “Homoseksueel zijn werd in Engeland nog gezien als crimineel gedrag. Niks mocht, alles moest zo stiekem. Ik kreeg het er zo benauwd van. Nederland was al iets verder. Ik moest weg uit die verstikkende omgeving. Ik was 18, ik wist niet eens wat de waarheid was.”
De revue was de start van een decennia lange carrière, vol in de Nederlandse spotlights. Ja Zuster, Nee Zuster, Ti Ta Tovenaar, veel musicals ook, later een decennium lang jurylid in de Soundmixshow . “Destijds keken er miljoenen, nu haal je met moeite 800.000 mensen. TV is niet meer leuk, nu. Zie jij nog iets leuks op tv? Het is zonde van je tijd geworden.”
Beroemd worden op de manier waarop Stevens beroemd werd kan niet meer, denkt hij. Hij kon al snel niet meer over straat zonder te worden herkend. “Mensen zagen me als die leuke Engelsman, met zijn grappige accent.” Hij doet de Nederlanders na die hem tientallen jaren vertelden: “Wat praat je leuk. Wat kunnen we om je lachen. Oh, wat een gezelligheid.”
Ook daarom leerde hij het Britse accent waar hij Nederlands mee spreekt nooit af. “Tot mijn regisseur dit jaar opeens eiste dat ik dat wel zou doen. Maar Leen heeft altijd gezegd: houd het zo. Waarom zou je beter Nederlands leren? En ik adoreerde hem, dus ik hield het zo. Ik heb hem zelfs zo geadoreerd dat ik pas zelf ben gaan leven na zijn dood. Ik begon mezelf te ontdekken en te ontwikkelen. Ik was die jonge, blonde, beeldige homo uit Engeland. Maar er bleek zoveel meer. In die jaren daarna ben ik een beter mens geworden. Leen zou werkelijk verbaasd zijn over wat ik nu doe.”
Wat het publiek verwacht
Hij deed, geeft hij toe, decennialang wat het publiek van hem verwachtte. Van het ene aanbod kwam het andere, veel was, zegt hij, gebaseerd op toeval. “Oh, kon ik dat gaan doen? Nou, dan deed ik dat toch?” Altijd waren er weer die miljoenen kijkers. De aandacht voelde als een warm bad. “Ik heb voor mezelf een sprookje gemaakt. Alleen: zagen mensen wel wat ik in mijn mars had? Dat vraag ik me weleens af. Ik heb het zelf gedaan, hoor. Ik heb maar liefst tien jaar als jurylid in de Soundmixshow gezeten. Ik ben niet weggegaan. Het stopte pas toen Joop van den Ende, die het programma maakte, een andere koers wilde varen.”
Met dat vertrek kwam de dreun. De telefoon ging minder. Aanbiedingen voor rollen kreeg hij niet meer, dus dan maar zelf. Dood aan zee, een toneelstuk voor twee dat is gebaseerd op de novelle De dood in Venetië van de Duitse schrijver Thomas Mann uit 1912, zette hij daarom zelf op. Zonder impresariaat. “Ik heb tegenwoordig niemand die zegt: ik ga je helpen. Maar ik wilde niet meer afwachten. Ik heb de knoop doorgehakt en ben het zelf gaan produceren. Gewoon omdat ik wil weten: is het goed wat ik doe? Dat is gedurfd, ja. Maar ik wil nog gezien worden. En laten zien dat ik meer in huis heb dan iedereen denkt. Want ik ben veranderd. Ik doe niet meer grappig, of gezellig, omdat mensen dat van me verwachten. Dat is echt anders dan vroeger.”
Nee, hij wil niet thuis zitten, hij wil werken. “Ik wil blijven doen waar ik zielsveel van houd. Ik wil mijn passie erin kwijt, mijn gevoel, mijn verdriet. Whatever. En ik wil nog bezig zijn. Dat is ook een boodschap die ik heb aan mensen van mijn leeftijd: ga niet bij de pakken neerzitten. We kunnen veel meer dan we denken.”
Dan even pauze. Een nieuwe kop koffie, de keuken in, even bezinnen.
Natuurlijk, zegt hij dan. “Je kunt op mijn leeftijd ook het anker uitgooien. En niks meer doen.” Het zou kunnen, zijn woning is betaald met het geld van de erfenis van zijn vader. “Maar zo’n mens ben ik dus niet.” Schaterend om zijn eigen situatie kijkt hij uit het raam. Welke bijna-tachtiger begint nu aan een nieuw leven in het theater?
Vlak voordat corona uitbrak presenteerde Stevens zijn eerste solovoorstelling, I’m An Artist. Aan het DeLaMar Theater hingen enorme banieren met zijn beeltenis. Hij kreeg er kippenvel van, zegt hij. “Het leek wel of ik bevroor in het moment.” Maar doodeng was het ook, alleen op het podium staan. Het moeten horen wat mensen ervan vinden. “Ja, lieve man, dat is eng. En toch doe ik het. Want ik denk dat ik nog iets te bewijzen heb.”
In Dood aan zee lopen de werkelijkheid van zijn leven als acteur op leeftijd en fictie nadrukkelijk door elkaar. Het boek ging over een schrijver op leeftijd, in de vijftig, die in Venetië een jongen van veertien ontmoet en daar gefascineerd door raakt. Stevens speelt in Dood aan zee een oude acteur die, met de urn met as van zijn overleden partner in de bagage, naar Nice gaat, waar zijn grote liefde enkele jaren eerder plotseling aan een hartaanval is overleden. In Nice ontmoet hij een medewerker van het hotel, een jongere, knappe man, gespeeld door Terence van der Loo, met wie hij al snel een intieme vriendschap heeft. “Ik ga naar Nice toe, in het stuk, met een urn. Want ik wil op zoek naar waar hij is overleden. Omdat ik in Londen was op het moment van zijn dood. Dat is de kern van het verhaal.”
Dit is hem echt overkomen, als een van dé trauma’s in zijn leven: in 1996 overleed zijn grote liefde daar plotseling. “Ik logeer in het stuk dus in een hotel waarin hij volgens mij is overleden. Daar ontmoet ik een ober. Jong, dertig, beeldschoon. Vervolgens gebeuren er, door dat contact, allemaal dingen met mij. Geestelijk, confronterend, seksueel. In het stuk vraag ik daarom ook steeds: hoe weet jij dit toch allemaal van mij? Deze jongen blijkt dan ook mijn eigen engel des doods te zijn.”
Mijn eigen eenzaamheid
Moeite om zich in dat deel van de rol te verdiepen heeft Stevens niet. In het echte leven wordt hij al jaren verliefd op jongere mannen, zegt hij. “Jongens van 30, 35 zijn zo levenslustig, zo erotisch, zo seksueel aantrekkelijk. Ik weet ook wel dat het bijna niet kan, wat ik wil. Omdat ik ook wel weet dat ik voor mezelf een intens verdriet veroorzaak, omdat zo’n jongen uiteindelijk misschien wel denkt: ik wil beter. Ik wil iets anders. Daar bescherm ik mezelf dus tegen. Daar komt de eenzaamheid ook vandaan.”
Maar ja, zegt hij, fataliteit is ook aantrekkelijk. In het stuk wordt hij verleid bij het leven. “Mijn tegenspeler kan flirten hoor, nou. Ook als we niet aan het acteren zijn. Terence weet dóndersgoed hoe hij me moet pesten. Lieverd, hij loopt in een onderbroek rond. Ja, hallo! In het stuk zeg ik dan ook: ‘waarom wil je dit? Waarom wil je met een impotente oude lul van 78 samen zijn? Je houdt me voor de gek.’”
Maar, zegt hij, verliefd op Terence is hij wijselijk niet geworden. “Hij is zo hetero als wat, dolgelukkig met zijn vriendin, en dat is helemaal goed zo. We hebben het waanzinnig leuk samen. In een paar weken tijd hebben we een enorme vriendschap opgebouwd. Hij is de perfecte tegenspeler.”
Wanneer hij voor het laatst dan wel verliefd was? “Poeh, nou, dat is dus lang geleden.”
Dan belt de fotograaf aan, die voorstelt naar buiten te gaan om foto’s te nemen. Stevens kleedt zich om, midden in de woonkamer. De witte hoodie met capuchon gaat uit, een koltrui aan. Even staat hij naakt. Schaterend: “Ik ken geen schaamte.”
Hij was die ‘mooie, blonde jongen’ naar wie mensen opkeken. Daar krijg je wel zelfvertrouwen van. Maar even eerder vertelde hij nog hoe de band met zijn eigen lichaam op latere leeftijd een deuk opliep. Stevens kreeg in 2012 de diagnose prostaatkanker. “Mijn seksualiteit, die altijd zo belangrijk voor me was geweest, werd opeens van me afgenomen.” Geschokt: “Dat is zo’n strijd geweest.”
De ziekte markeerde zware jaren. Stevens werd minder gevraagd om musicals te choreograferen, kreeg nog maar weinig televisieaanbiedingen, zijn vader kreeg alzheimer en stierf, ook zijn moeder overleed. “Ik heb een zware tijd achter de rug. Daarom ben ik ook zo blij dat ik nu hier met jou zit te praten, over dit toneelstuk. Want ik ben er nog. En ik ga laten zien wat ik kan.”
Even staart hij uit het raam, over de Amstel. Straks zal de journalist een emotionele afscheidszoen op de wang krijgen. “Dit interview betekent veel voor me.” Nu peinst hij nog over zijn leven. “Ik ben eigenlijk helemaal niet bang voor de dood. Wel ben ik bang dat ik alleen ben, en dat er niemand is, als ik straks sterf.” Wijzend naar zijn slaapkamer: “Dat ik hier alleen lig.” Stellig: “Dát is pas eenzaam.”
Dood aan Zee wordt op 3, 4 en 5 augustus gespeeld in het Amsterdamse het Polanentheater in het kader van Pride Amsterdam. Regie en scenario: Gerardjan Rijnders. In het najaar gaat Stevens op tournee met zijn vorige, door corona uitgestelde voorstelling I’m An Artist.
Lees ook:
Een ouderwets staaltje Nederlandse tolerantie. Dat hadden we even nodig
Zap, de rits gaat los, de schouderstukken gaan af. Steeds schaarser gekleed draait Miss Dolly Detox sexy over de catwalk. Nou ja, sexy – de bewegingen zijn wat vierkant maar dat is ook de lol: welke bekende heteroman schuilt er achter dat ‘bloedknappe’ gezicht?
Hoe het Leger des Heils van gedachten veranderde over homoseksualiteit
Hij had er eigenlijk niet meer op gerekend. Maar toch is Ben Dragstra, een heilsoldaat die op mannen valt, blij dat het Leger des Heils homoseksualiteit nu officieel aanvaardt.
25 jaar Pride: ‘De strijd is nog lang niet gestreden’
Amsterdam viert 25 jaar Pride vanwege corona zonder de befaamde botenparade. Wel is er een wandeltocht voor tolerantie, in een bijna rechte streep van Martin Luther Kingpark naar Centraal Station. Meegedragen vlaggen zijn van de 71 landen waar homoseksueel gedrag strafbaar is.