Review
Jaren gevangenis 'niet weggegooid'
Michiel Scholtes: Parfum van vrijheid, uitgeverij Balans, Amsterdam; 196 blz., ¿29,50.
Zeven jaar zat Scholtes in een Franse gevangenis, gedurende het voorarrest in Arras, na zijn veroordeling in de gevangenis van Bapaume. Hij schreef er een boek over, 'Parfum van vrijheid', een intrigerend verslag van zijn gevecht om die jaren mentaal te overleven en niet, zoals de meeste gevangenen, weg te zakken in apathie. Een boek, zegt hij, dat niet moet worden opgevat als een verontschuldiging voor de hasjsmokkel die hem in de gevangenis bracht.
Op het moment dat hij wordt gearresteerd, is Scholtes 33 jaar oud. Al heel snel ontwikkelt hij een strategie om niet in nutteloos zelfbeklag, kaartspelen en op bed hangen te blijven steken. Een strategie om te voorkomen dat hij in een cel die er als een zwijnestal uitziet, dag in dag uit voor de tv hangt - “volgens mij hangt de hel vol tv's”. Hij leest, schrijft, boent de celvloer, wil koste wat kost 'meester worden over de gebeurtenissen in mijn hoofd', 'schrapen naar zingeving'. Al in de eerste uren in de cel grijpt hij naar het boek dat hij heeft weten mee te nemen, 'Het moderne wereldsysteem', en leest, leest als een bezetene.
Hoe kan dat, hoe kun je je in die omstandigheden concentreren op een boek? “De overgang van vrijheid naar gevangenschap is zo radicaal, zo pijnlijk, dat iemand die graag leest - een semi-intellectueel zeg maar - automatisch op zoek gaat naar een eiland dat niet door anderen kan worden bereikt, waarop hij zich kan terugtrekken. Juist in een gevangenis, een smerige gevangenis die het zelfrespect ondermijnt, die wreed is, zoek je naar zo'n eiland. De onzekerheid, de angst, maakten juist dat ik er in slaagde me op dat boek te concentreren. Je kunt het ook een kinderlijke reactie noemen hoor: 'ik houd mijn handen voor mijn ogen, dan zie ik jullie niet en jullie mij niet.' Een vorm van ontkenning. Het ging mij om het idee op z'n minst iets zelf in de hand te hebben. Ik heb van het begin af aan het gevoel gehad, dat er kanten in mij waren waarop de gevangenschap geen vat zou hebben, waar de gevangenis niet bij kon komen.”
Wapens
“Het succes waarmee ik me kon terugtrekken op mijn eiland, was evenredig aan de angst die ik had voor de toekomst. Het, tussen aanhalingstekens, succesverhaal, is niets anders dan een uit nood geboren vlucht. Ik voorzag meteen, eerder dan de anderen, al tijdens de achtervolging door de Franse douane, het hele circus dat zou volgen. Ik voorzag niet dat het zeven jaar zou gaan duren, maar een vrij helder beeld van de toekomst had ik wel. En meteen ook de gedachte dat ik zo snel mogelijk de wapens moest vinden, waarmee ik die toekomst te lijf zou kunnen. Dat ik dat boek pakte, toen ik wat spullen bij elkaar graaide, een goed, lijvig boek, was niet voor niks.”
“Ik had er altijd naar gestreefd zo autonoom mogelijk in het leven te staan. Wat dat betreft was er sprake van continuïteit. Ik had nooit een vaste baan gehad, leefde altijd, waar ik ook was, alsof ik pas was aangekomen en morgen weer zou vertrekken. Gevangenschap betekent sleur, maar heeft ook een element van ongebondenheid in zich. Het symboliseert de uiterste vorm van onmaatschappelijkheid. Je bent uitgestoten uit het normale bestaan. Het gevangenisleven speelt zich niet in het verborgene af, het wordt ter afschrikking aan den volke gepresenteerd. Ik kan me geen maatschappelijke positie voorstellen waarin veroordeling en uitstoting zo sterk worden gesymboliseerd. Hoewel natuurlijk nooit op die manier door mij gewenst, strookte dit toch tot op zekere hoogte met iets in mij, dat altijd al zo niet onmaatschappelijk dan toch ongebonden was.”
“De meerderheid van de gevangenen is voortdurend bezig met die veroordeling door de samenleving, met zelfrechtvaardiging, met het benadrukken van de slechtheid van politici, moraalridders. Die verongelijktheid stelt hen in staat schuldgevoelens af te reageren, zichzelf eerder als slachtoffers dan als daders te zien.”
Wreedheid
Scholtes spreidt in het boek geen zelfrechtvaardiging ten toon. Maar woede, haat krijgen hun deel. 'Mij beving soms een extreme woede over de concrete beperkingen die aan de positie van gevangene vastzitten. Bijvoorbeeld, dat iemand na een lange reis niet wordt toegelaten voor een bezoek. Dat iemand die duidelijk ziek is, geen hulp krijgt. Of, wat mij eens is overkomen, dat je bij de directeur moet komen bij wie een brief op tafel ligt die jij aan je vrouw hebt gestuurd. In die brief staan dingen die hem niet bevallen en daarom gaat hij er, in het bijzijn van twee geüniformeerde beambten, uitgebreid uit citeren. Dat soort situaties levert momenten op van blinde woede, van pure vernietigingsdrang, zelfvernietigingsdrang zelfs. Dan durf ik te spreken van haat. Het is de willekeur van het systeem, de wreedheid ervan, die dat losmaakt.'
Het boek wekt overigens de indruk dat het Scholtes makkelijker viel overeind te blijven in de beroerde omstandigheden tijdens het voorarrest, dan later, in de gevangenis van Bapaume, waar het leven makkelijker was. Klopt dat?
“Ik heb de betere omstandigheden in Bapaume inderdaad als een gevaar ervaren, een zacht bedje waarin ik makkelijk kon wegzinken. Ik had de afstotelijkheid van Arras bijna nodig om voldoende gemotiveerd en hard aan het werk te blijven, ondanks het feit dat ik nog zo lang te gaan had. Maar er is nog iets. Iedereen die lang gevangen zit, maakt drie fases door. Dat weet ik uit eigen ervaring, maar het is ook in wetenschappelijke literatuur te vinden: Tussen de beginperiode en het slot zit een lange tijd waarin de gevangene niet zoveel belangstelling voor de buitenwereld op kan brengen. Die is zo ver weg, zo irrelevant geworden, dat hij er nauwelijks nog interesse voor heeft. Ik heb dat sterk zo ervaren. Maar ik had het geluk dat ik precies in de fase van de ergste lethargie het gevangenislyceum van Bapaume kon bezoeken. Bapaume is een paradepaardje van het Franse gevangeniswezen. Ik kon me daar verdiepen in Franse geschiedenis, filosofie, literatuur, de taal.”
Scholtes ergert zich aan mensen die spreken over 'drie-sterren-gevangenissen', terwijl ze geen idee hebben wat het betekent opgesloten te zijn, er niet uit te kunnen, de beschikking te hebben verloren. “Ik besefte wel voortdurend dat ik deelnemer was. Maar naarmate ik meer afstand kon nemen van het systeem en het als waarnemer kon beschrijven, had ik toch het gevoel meer meester te zijn over de situatie.” Later, na een van die regelmatig terugkerende stiltes waarin hij zoekt naar het juiste woord: “Ik denk dat ik altijd, van jongs af aan, een waarnemer ben geweest.”
Kan Scholtes aan zijn gevangenisjaren zin ontlenen? “Ik heb geen boodschap voor de mensheid. Ik denk dat ieder individu zelf moet uitzoeken wat vrijheid voor hem betekent. En dat die vorm van hoogst persoonlijke vrijheid altijd een uitermate breekbare vrijheid is, die kortstondig beleefd kan worden, nooit definitief is, altijd bevochten moet worden, niet alleen binnen maar ook buiten de gevangenis. Mensen die in God geloven hebben daar misschien minder moeite mee, omdat ze het gevoel hebben dat die ultieme vrijheid in het geloof besloten ligt. Niet-godsdienstigen vinden vaak het ontbreken van een godsbeeld juist een bron van vrijheid. Ik neig naar dat laatste; ik kom uit een katholiek milieu, maar ik heb geen binding met een kerk.”
“De zin van die zeven jaar ligt voor mij onder andere besloten in de ontdekking dat vrijheid niet per se afhankelijk is van ongebondenheid en ruimte. Ik vind het een geruststellende gedachte dat ik de vorm van vrijheid, die ik nodig heb, ook kan vinden in kleine ruimtes en in situaties waarin dwang alomtegenwoordig is. Het is een plezierige ontdekking dat ik niet voortdurend bezig hoef te zijn mijn grenzen tot in het extreme te verleggen om de vrijheid te beleven. Ik ben nog steeds niet iemand voor een vaste baan. Maar ik wil nu wel wortels krijgen in de samenleving. Ik ken mezelf beter. Ik ken mijn zwakte en mijn kracht beter. Ik heb mezelf beter in de hand. Die zeven jaar zijn niet weggegooid.”
“De gevangenis heeft me gedwongen onder ogen te zien dat je bepaalde waarden moet omhelzen. Of die universeel zijn of niet, doet er niet zoveel toe, als het maar je eigen waarden zijn. Daar hoeven geen God, geen profeet, geen Marx, geen Friedman aan te pas te komen. In de gevangenis ben je een object, een object van disrespect. Dat zie je, heb ik na mijn terugkeer gemerkt, in een mildere vorm in toenemende mate in de gewone samenleving. Die is harder geworden. Daar tegen afgezet, is respect voor anderen voor mij een basiswaarde geworden. Zelfrespect hangt daar mee samen.”