Review
J.M. COETZEE, 'IJZERTIJD'Het miezert en druilt in Kaapstad
J.M. Coetzee, 'IJzertijd', vert. door Peter Bergsma, uitg. Ambo, 200 blz. - f 29,50.
In 'IJzertijd' wordt in briefvorm rekenschap afgelegd van een heel leven. Aan het woord is de vroegere universiteitsdocente in de klassieke cultuur Elizabeth Curren. Haar in 1986 tijdens een tijdperk vol spanning geschreven brief is gericht aan haar dochter die Zuid-Afrika om politieke redenen heeft verlaten en zich in Amerika heeft gevestigd.
De directe aanleiding om te schrijven is de diagnose die de arts van Elizabeh stelt. Zij heeft kanker en zal spoedig sterven. Met de dood voor ogen denkt Elizabeth over haar leven na. De ziekte heeft de behoefte om verantwoording af te leggen slechts aan de oppervlakte gebracht. De diepere oorzaak ligt in het verwarrende gevoel, dat de goedheid en de onschuld in het leven toch met schuld gepaard is gegaan. Elizabeth gaat op zoek naar zichzelf.
Wanneer Elizabeth van haar arts thuiskomt, heeft zich nog een ander vreemd en bedreigend element in haar leven genesteld. Achter haar garage treft ze een dronken zwerver met zijn hond aan. Deze Vercueil raakt ze vervolgens niet meer kwijt. Vercueil wordt haar gesprekspartner, al zegt hij nauwelijks iets terug. De aanvaarding van Vercueil is tevens de aanvaarding van het lelijke in het leven dat buiten de deur werd gehouden. Vercueil heeft misschien iets met de dood te maken. Maar het is niet gemakkelijk om hem met de voorstellingen in verband te brengen die de Klassieke Oudheid ten aanzien van de genius van de eeuwige slaap en van de begeleider der doden bezat. Ook in de christelijke voorstellingen past hij niet. Aan het slot verandert dat. Maar ondanks de impliciete verwijzing van het slot van de roman naar traditionele voorstellingen van de dood, kan Vercueil eerder als personificatie opgevat worden van het uit de eigen ziel verbannene of uit het bewustzijn uitgeslotene, als een soort schaduw-archetype in de termen van Jung.
De wetenschap van de dodelijke ziekte en de ontmoeting met Vercueil luiden nog een andere confrontatie in. Elizabeth maakt via haar zwarte dienstmeisje Florence kennis met de keiharde strijd van de jongeren in Kaapstad tegen de politie en het leger. In het begin benadert ze die strijd afstandelijk:
"Kinderen van ijzer, dacht ik. Florence heeft zelf ook wel iets van ijzer. De ijzertijd. Daarna komt de bronstijd. Hoe lang, hoe lang zal het duren voordat de zachtere tijdperken weer passeren in hun cyclus, de kleitijd, de aardetijd?"
Dit verlangen is verwant met dat van Michael K. uit Coetzees roman 'Life & Times of Michael K.' Deze Michael K. legt immers in een tijd van grote politieke spanning een moestuin aan.
De ervaringen die Elizabeth vervolgens in de door geweld verscheurde zwarte voorsteden van Kaapstad opdoet, laten haar gedachten en gevoelens toegroeien naar de aanvaarding van de strijd der zwarte jongeren als rechtvaardig en historisch noodzakelijk:
"Laat ik je zeggen dat als ik over dit land loop, dit Zuid-Afrika, ik steeds meer het gevoel krijg dat ik over zwarte gezichten loop. Ze zijn dood, maar hun geest heeft ze niet verlaten. Ze liggen daar zwaar en onverzettelijk, wachtend tot mijn voeten passeren, wachtend tot ik wegga, wachtend op hun wederopstanding. Miljoenen figuren van piekijzer zwevend onder de huid van de aarde. De ijzertijd die wacht op z'n terugkeer."
In dit citaat heeft de titel van de roman duidelijk een historisch gezien veel positievere invulling gekregen.
De roman 'IJzertijd' is uiterst pessimistisch als het over de toekomst van blank Zuid-Afrika gaat. Elizabeth treedt als vertegenwoordiger van een groep mensen naar voren voor wie een geestelijke ommekeer het gevaar van totale fysieke zelfvernietiging zou inhouden. Of Coetzee met dit pessimisme voor de blanken gelijk heeft, zal de toekomst uitwijzen. Hopelijk heeft hij ongelijk.
Zijn roman is geen eenduidig, tot activisme of zelfmoord oproepend politiek pamflet. Het heldendom van de zwarte jongeren in Kaapstad wordt nadrukkelijk ter discussie geteld. Met haar weifelende houding is Elizabeth Curren niet onder een noemer te brengen.
Vercueil zal na de dood van Elizabeth naar Amerika gaan om het testament in briefvorm aan Elizabeths dochter te overhandigen: "Er was eens een tijd dat jij (de dochter) in mij leefde zoals ik ooit in mijn moeder heb geleefd; moge ik in jou voortleven zoals zij nog in mij voortleeft, zoals ik naar haar toe groei. Ik geef mijn leven aan Vercueil om het over het dragen."
Dus de bijna zwijgende Vercueil toch als begeleider van de ziel? Hij wordt in die richting gemodelleerd, net als Elizabeth haar komende dood verheft door het beeld van een twee-eenheid of zelfs drie-eenheid. Maar verder dan zulke aanduidingen kan een interpretatie niet gaan.
Als lezer laveer je tusen de rechtstreekse confrontatie met het brute geweld in de zwarte wijken van Kaapstad aan de ene kant en Elizabeths verlangen om geborgen te zijn in een voor-geboortelijke warmte aan de andere kant.