Review

Is 't dan Uwen wil dat wij zo mishandelt worden?

Een van de aangrijpendste fragmenten uit de bloemlezing 'Tropentaal, 200 jaar Antilliaanse vertelkunst' is het verslag van Pater Jacobus Schinck. Hij werd in 1795 door de Raad van het eiland Curaçao naar de opstandige slaven gestuurd om poolshoogte te nemen. Tula, een van de leiders, zei tegen hem: 'Eens werd ik vastgebonden, ik riep zonder ophouden genaade voor een armen slaaf, tot ten laatsten losgemaakt zijnde, golfde 't bloed uit mijne monde, ik wierp mij op mijn knieën, en riep tot God; O Goddelijke Majesteit! O Suijverste Geest! Is 't dan Uwen wil dat wij zoo mishandelt worden! Ach Pater men draagt meer zorg vor een beest, als een beest een been breekt 't wordt geneezen etc.'

JOS DE ROO

Het fragment vormt het hart van de Antilliaanse literatuur, want in vele vormen is de beschrijving van de raciale verhoudingen de rode draad die er doorheen loopt. Dat was al zo in de vroegste mondeling overgeleverde verhalen. Daarin beschrijven slaven hoe zij hun blanke meesters te slim af zijn, door bijvoorbeeld geen zout te eten, waardoor ze het vermogen hadden terug te vliegen naar Afrika. Ook de spinverhalen, waarin de kleine spin Compa Nanzi veel machtiger dieren te slim af is, gaven de zwarten het gevoel dat ze de blanke heersers te slim afwaren.

Na de slavenemancipatie in 1863 verandert er langzaam maar zeker veel in de machtsverhoudingen tussen de bevolkingsgroepen. Dat proces van democratisering is het hoofdthema van de moderne Antilliaanse literatuur. Cola Debrot beschrijft de raciale menging die zich heeft voorgedaan, zodat blank en zwart broer en zus van elkaar is geworden. Boeli van Leeuwen en Tip Marugg laten zien hoe nazaten van de blanke klasse zich niet meer kunnen vinden in de oude normen en waarden van hun groep, maar ook niet geaccepteerd worden door de zwarte meerderheid. Afro-Curaçaose schrijvers als Frank Martinus Arion komen op voor de zwarte cultuur die vroeger werd genegeerd.

Tegen het licht van de huidige discussie over het slavernijverleden is een stuk van Pierre Lauffer uit 1962 interessant. Enkele Curaçaoënaars probeerden in dat jaar een herdenking te organiseren van de slavenemancipatie. Lauffer zag dit als een poging 'de stervende haatslangen leven in te blazen.' De grenzen tussen blank en zwart waren door biologische menging immers al behoorlijk vervaagd en het onderwijs had zwarten een kans geboden hogerop te komen. Vandaar dat hij schreef: ,,Wij kunnen toch beseffen dat slechts datgene wat wij persoonlijk zijn en bereikt hebben, telt? (...) U moet maar zo denken dat de Makamba (Hollander) ook niet meer zit te grienen over de tijd van Alva of van de horigen en lijfeigenen.'' Door fragmenten als deze op te nemen in 'Tropentaal' onderstreept samensteller Wim Rutgers de veelvormigheid van de Antilliaanse literatuur en hij maakt zo ook duidelijk waarom de discussie over het slavernijverleden op de Antillen een veel minder grote rol speelt dan in Suriname.

Naast het raciale thema is de haat-liefde-verhouding met Nederland een tweede constante in de Antilliaanse literatuur. Aan de ene kant zet men zich af tegen Nederland, dat geen flauw benul heeft van de omstandigheden op Curaçao en daardoor de meest dwaze beslissingen neemt. Aan de andere kant wil men niet uit het koninkrijk waarmee men zich verbonden voelt. Dat was al zo in 1879, toen er plannen waren om Curaçao aan Venezuela te verkopen. Dat wekte woede op, die door A.M.Chumaceiro werd geuit met een liefdesverklaring aan Nederland in 'Is Curaçao te koop?': ,,Ja, Curaçao is met Nederland één, ook één in liefde en gehechtheid voor en aan zijn Vorst. En dat Curaçao zou men U afkoopen!'

Een derde constante is de waardering van het eigene. Vanaf het begin beschrijft de Antilliaanse literatuur het leven op de eilanden. Stilistisch daarentegen imiteren schrijvers nog lang de Europese voorbeelden. In de twintigste eeuw drukt de katholieke geestelijkheid een zwaar stempel op de stijl van menig tweederangs auteur. De braafheid die zij verkondigen weerklinkt ook in de Papiamentu-romans tussen twee wereldoorlogen.

'Tropentaal' is meer een bloemlezing van constanten dan van een ontwikkelingsgang in de literatuur. Dat is ook begrijpelijk. Samensteller Rutgers wijst erop dat er eigenlijk niet zoiets is als 'de' Antillen, maar dat er sprake is van zes eilanden, elk met een eigen identiteit. Daar voeg ik aan toe dat er op de meeste eilanden maar weinig schrijvers waren, soms slechts een enkeling. Rutgers doet dan ook moeite alle eilanden zo ruim mogelijk aan bod te laten komen. En iedereen die ook maar iets geschreven heeft dat van belang was of is, neemt hij op. Dat heeft het nadeel dat lang niet alles interessant is, maar tegelijkertijd heeft het het voordeel van een compacte compleetheid.

Dat fragmenten uit het Papiamentu, het Spaans en het Engels nu in een goede Nederlandse vertaling toegankelijk zijn, is een winstpunt van de bloemlezing. Vooral in het Papiamentu lagen juweeltjes verborgen, zoals de novelle 'Meesters slaaf' van Carel de Haseth. Een minpunt is het criterium dat Rutgers gebruikt voor wat Antilliaans is. Passanten als Dolf de Vries rekent hij er terecht niet toe, maar sommige in Nederland geboren schrijvers als Luc Tournier wel. Hij verdedigt dat met het argument dat zij er lang woonden, in de gemeenschap opgingen en stierven. Dat vertroebelt mijns inziens de blik op wat typisch Antilliaans is. Lezers hadden over de mate van Antillianiteit nog zelf kunnen oordelen als Rutgers in de biografieën consequent had vermeld waar iemand geboren en opgegroeid is, maar dat heeft hij helaas niet gedaan.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden