Review
Ik ben veroordeeld tot vrijheid
Wat heeft de wijsgerige bibliotheek ons deze eeuw geboden? Van Edmund Husserl tot John R. Searle: een terugblik op de hoofdwerken van de filosofie. Deel 17: 1943 - L'être et le néant - Jean-Paul Sartre
In 1963 verscheen er een dun boekje, geschreven door de Franse filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980). Het was een autobiografisch essay, getiteld Les Mots, dat in de literaire wereld druk gelezen en bediscussieerd werd. Het werk gaf ook directe aanleiding om de auteur de Nobelprijs voor literatuur toe te kennen.
Maar hadden de leden van de jury het werk wat grondiger gelezen, of zich ook maar enigzins verdiept in Sartre's voorafgaande werken, dan hadden ze geweten dat de Parijse vertegenwoordiger van het existentialisme voor deze eer zou bedanken. Sartre wilde niet door de gevestigde orde worden bestempeld als literator en weigerde zich aan belangrijke instituties te binden.
Ook als filosoof had hij nooit voor een academische carrière gekozen. Gedurende zijn gehele leven streed Sartre tegen het moeten accepteren van een rol. Hij beschouwde het aannemen van één bepaalde houding of functie in het maatschappelijke leven als een vorm van onbeweeglijkheid en als een uitholling van de menselijke vrijheid.
Twintig jaar voor de publicatie van zijn autobiografie - gedurende de Tweede Wereldoorlog - had Sartre al een uitvoerige analyse gegeven over vrijheid in L'être et le néant. Dit filosofisch hoofdwerk bleef aanvankelijk onopgemerkt en werd pas na afloop van de oorlog tot cultboek avant la lettre verheven.
Het boek dat Sartre na twee jaar driftig schrijven op terrasjes had afgerond, is een poging tot het ontwerpen van een fenomenologische zijnsleer, bestaande uit meer dan zevenhonderd dichtbedrukte bladzijden vol raakvlakken met filosofen als Descartes, Hegel, Husserl en Heidegger.
Arthur Cools, projectmedewerker aan het departement filosofie van de Universiteit Antwerpen, vertelt welke invloeden de inhoud van L'être et le néant hebben bepaald:
“Ten eerste heeft de oorlog een belangrijke rol gespeeld in het schrijven van dit werk. Terwijl de hoofdpersoon in Sartre's roman La nausée (de walging) uit 1938 nog ten onder gaat aan een verstikking die zich uitbreidt tot een volledige kortsluiting met de wereld, overheerst in L'être et le néant het perspectief van de vrijheid en legt Sartre veel meer de nadruk op verantwoordelijkheid. Dit verschil tussen de twee teksten heeft te maken met de verantwoordelijkheidszin die Sartre, tijdens de Duitse bezetting, voor het eerst heeft opgedaan. Voor een korte periode nam hij deel in verzetsactiviteiten waar hij geconfronteerd werd met verantwoordelijkheid voor het leven van zichzelf en anderen.”
“Ten tweede bestaat het werk uit een mengeling van allerlei wijsgerige ideeën die oorspronkelijk afkomstig zijn van een minder bekend boek uit 1932 van de filosoof Jean Wahl en van denkers buiten Frankrijk. Zo zijn Edmund Husserls teksten over fenomenologie (de leer waarin er geen scheidingslijn meer bestaat tussen verschijnsel, het fenomeen, en werkelijk zijn, de essentie) de concrete aanleiding geweest voor Sartre's eigen onderzoek.”
“Husserl hield zich bezig met de psychologie en had in een boek als de Logische Untersuchungen een beschrijving gegeven van het bewustzijn. Hij analyseerde verschillende bewustzijnsvormen zoals waarnemen, fantaseren, het hebben van gevoelens, en bracht een radicaal onderscheid aan tussen de bestaanswijzen van het bewustzijn en van object.”
“Dit bood Sartre een conceptueel kader om een persoonlijke ervaring, die hem obsedeerde, wijsgerig te interpreteren. Deze ervaring was het gevoel van walging. Je kan het beschrijven als het gevoel te bestaan zonder meer. Sartre doelde hiermee op een gevoel niet van jezelf los te kunnen komen. De mens is geen object dat met zichzelf samenvalt maar verhoudt zich op zo'n wijze tot zichzelf dat hij de vraag kan stellen 'Wat moet ik doen?”'
Een verklaring voor zijn existentiële kwellingen, vond Sartre in L'être et le néant door twee begrippen van het bewustzijn uit te werken, die hij met 'vernieting' (néantisation) en vrijheid aanduidt. Het menselijk bewustzijn is bij Sartre geen ding, het is niets substantieels, het is nooit louter op zichzelf maar altijd al op intentionele wijze betrokken op iets anders.
Dit maakt dat het bewustzijn, dat Sartre voor-zich-zijn (être-pour-soi) noemt, een zuiver verschijnen is dat tegelijkertijd bestaat als een absolute leegte. Het staat als een niets tegenover de dingen die vaste substantie zijn, de zijnden-op-zich (être-en-soi).
Nu meent Sartre dat de betrokkenheid van het bewustzijn op het ding voor een negatieve besmetting zorgt. Het bewustzijn heeft een ver-nietende - wat geen vernietiging maar verandering betekent - werking op het op-zich-zijn. Dat wil zeggen: het bewustzijn verandert het ding.
Omdat het bewustzijn dit kan, veronderstelt Sartre dat de mens, als bewustzijn, vrij is. Maar dit is niet alles. Onze vrijheid wordt zelf ook niet gespaard. In dit veranderingsproces verandert het bewustzijn ook zijn eigen zijn en kan daarom nooit samenvallen met wat het is.
Cools legt het nog eens anders uit: “Wat Sartre in feite zegt is dat de mens fundamenteel zijnsverlangen is. Ons verlangen gaat uit naar datgene wat ontbreekt. We willen een totaliteit bereiken, onszelf ervaren als een op-zich en met onszelf samenvallen, maar dat kan niet. De vrijheid knaagt aan de mens bij elke poging die hij zal ondernemen om zich uit te drukken als iemand. Sartre geeft dan ook geen positieve definitie van vrijheid. Hij laat zien dat mensen zich graag willen definiëren als iemand met een bepaald beroep of doel.”
“Neem zijn voorbeeld van de ober, die met overdreven nauwgezetheid in zijn voorkomen, de rol van ober imiteert en speelt, maar het daarmee nog niet is. Sartre laat daarmee zien dat de identificatie van de ober met zijn beroep bedrog is: hij doet alsof hij met zichzelf samenvalt. Maar in feite is zijn vrijheid daarmee niet opgehouden te bestaan. De vrijheid van de mens bestaat eerder uit een soort permanente onrust die ervoor zorgt dat we niet zijn wat we zijn en zijn wat we niet zijn.
Dat is wat Sartre bedoelt wanneer hij zegt: Ik ben veroordeeld tot vrijheid.''