PoëzieJanita Monna
Ida Gerhardt als vroege klimaatdichter
Wat hebben de dichters Joke van Leeuwen, Bart Moeyaert, Charlotte Van den Broeck, Tsead Bruinja en Ilja Leonard Pfeijffer gemeen? Ze komen in opstand tegen de vernietiging van de aarde. Met poëzie. ‘Klimaatdichters’ noemen ze zich en er verscheen een heus manifest. Daarin is onder meer te lezen: “We zijn lyrisch over de natuur en ziedend over de destructie”.
Zou Ida Gerhardt, had ze nog geleefd, dat manifest ondertekend hebben? Ze gold als natuurbeschermster. Ruim zeventig jaar geleden klonk ze al sceptisch over de omgang van de mens met de natuur en over de ongebreidelde ingrepen in het landschap. In ‘Kwatrijnen in opdracht’ (1949) schreef ze: “Het schoon van Holland: welhaast doodgesnoeid; / de vogel zwijgt, de rank is uitgebloeid”.
Uit het oeuvre van dichteres en classica Ida Gerhardt (1905-1997) spreekt grote liefde voor het Nederlandse landschap. Rivieren, dijken, uiterwaarden, weilanden, wolkenluchten, wadden. Poëzie en natuur waren voor haar verwant. Of zoals ze schreef in ‘Kosmos’, haar debuut uit 1940: “Het spel van lijn en kleur en van schakering / dat leeft in de natuur, het donker en het licht / (…) / ik vind het terug in het voltooid gedicht”.
Observaties, gedachtes gaf ze vorm in kalme, strakke verzen, en daarbinnen flonkerde het en zong het, en was het ook donker.
In dit ‘Waddeneiland’, uit de bundel ‘Het veerhuis’ die verscheen in het bevrijdingsjaar 1945, is volop leven. Daar schittert het in schelpen en planten. Daar is de onmetelijkheid voelbaar in afdrukken van vogelpootjes op het strand.
Waddeneiland
Wat ik gezien heb op die éne dag
aan kleurend water en vervloeiend zand,
aan plante’ en schelpen, liggend op de hand,
is méér dan nòg mijn hart bevatten mag.
De eigen voetstap trad een ketting af
tussen de vogelprenten op het strand
de duizenden, het was de verste rand
van mensenleven waar ik mij begaf
– tot in de stilte, vloeiend als een ring –
Water en lucht en tijdeloze tijd,
ik dronk het diep – tot aan die pareling
van klaarte openbarend ieder ding:
sterk straalt het in zijn kleur, zijn eigenheid.
En dit aanschouwen wordt zo hemelwijd:
dan meet wie éne schelp te rapen ging
en wegzinkt in die tint, die tekening,
het veld der velen dat hij overschrijdt.
Ida Gerhardt
Uit: ‘Verzamelde gedichten’, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2010