RecensieStripboeken
Hoe striptekenaars te maken kregen met censuur
Jan Smet laat uitgebreid zien hoe makers van beeldverhalen werden beknot.
Nadat de Smurfen-tekenaar en -bedenker Peyo in 1969 een licht hartinfarct kreeg, moest hij zes weken rust houden. Bevriende collega’s probeerden hem op te monteren met bezoeken én tekeningen waarop zij aan de haal gingen met Peyo’s creaties. Johan en Pirrewit, een ridder en zijn schildknaap, troffen een naakte prinses aan in een kasteel. Smurfen liepen rond met erecties. Het verhaal gaat dat de tekenaars van artsen de vraag kregen zich een beetje in te houden, omdat Peyo anders van het lachen opnieuw een infarct kon krijgen.
Dit soort exercities werkten voor stripmakers bevrijdend, omdat onder normale werkomstandigheden alles gevoelig kon liggen. Met Grote Smurf zouden totalitaire systemen worden verheerlijkt, de eenzame Smurfin zou getuigen van vrouwenhaat en de Smurfenhatende tovenaar Gargamel zou zijn terug te voeren op antisemitische stereotypen. Nog een gesignaleerd gevaar: door het overnemen van het Smurfentaaltje gingen kinderen onverstaanbaar spreken.
De Belg Jan Smet vergaarde ontelbare voorbeelden van het beknotten van makers van het beeldverhaal. Ze hebben allemaal een plekje in het rijk geïllustreerde en bijna drie kilo zware boek Duizend bommen en castraten. Censuur in de strip.
De titel is een speelse verwijzing naar kapitein Haddock. In het album De krab met de gulden scharen maakte die zijn debuut in de Kuifje-serie. Als grofgebekte alcoholist was hij niet per se een goed voorbeeld voor de jeugdige lezers, maar naast de wel erg brave jonge reporter voegde hij als bijfiguur duidelijk iets toe. In De krab met de gulden scharen joeg hij scheldend met termen als ‘zandvlooien’, ‘spitsboeven’, ‘halve-maanrovers’ en ‘uitgedroogde mummies’ belagers op de vlucht. Later werd zijn uitroep ‘Duizend bommen en granaten!’ legendarisch.
Het was een manier om een stripheld toch binnen de grenzen van het toelaatbare te laten vloeken. Willy Vandersteen loste dat in Suske & Wiske op door Lambik te pas en te onpas ‘Miljaar!’ te laten zeggen. Andere auteurs kozen voor beeldvloeken met ballonnetjes vol uitroeptekens, bommetjes en gebalde vuisten.
Een vaak banale, grove inhoud
Strips lagen vanaf hun opkomst rond de voorlaatste eeuwwisseling onder het morele vergrootglas. Alleen al het element van plaatjes kijken gold al snel als bedreiging voor de leesvaardigheid. De lettertjes daarbij waren zo klein dat ze de ogen konden bederven. En dan was er in de ogen van de criticasters de vaak banale, grove inhoud: stripfiguren brachten lezers op verkeerde ideeën met hun spot om het gezag, het niet zo nauw nemen met de zeden en de wet en hun geweldsuitbarstingen.
In diverse landen kwam het al snel tot wet- en regelgeving met do’s-and-don’ts voor tekenaars en scenaristen. Uitgevers deden ook aan zelfcensuur om gedoe te voorkomen. In de VS liepen de gemoederen onder meer in de jaren veertig van de vorige eeuw hoog op, toen psychiater Frederic Wertham vooropliep tijdens een campagne tegen comics. Hij zag een verband tussen strips, met name die waarin criminaliteit en griezelen een rol speelden, en jeugdmisdaad. Het bleef niet bij oproepen tot meer geboden en verboden. Op tal van plaatsen werden stripboekverbrandingen georganiseerd. Kinderen waren daarbij welkom. Wie de meeste comics in de vlammen wierp, werd uitgeroepen tot koning(in) van het vreugdevuur.
In Nederland kwam het niet zover, maar de katholieke minister van onderwijs, kunsten en wetenschappen Theo Rutten verspreidde in 1948 toch een circulaire waarin hij waarschuwde voor de verderfelijke invloed van de ‘beeldromans’. Hij deed een beroep schoolleidingen ‘om te bevorderen dat het verspreiden van de zogenaamde beeldromans zowel op school als daarbuiten zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Deze boekjes die een samenhangende reeks tekeningen met een begeleidende tekst bevatten zijn over het algemeen van een sensationeel karakter zonder enige andere waarde.’
Velen liepen braaf in de pas met de bewindsman en banden strips uit huizen en instellingen. Verkoop van onder de toonbank en lezen onder de dekens waren het gevolg.
Strootje in plaats van sigaret
Stripmakers en -uitgevers hadden ondertussen te dealen met strenge keurmeesters. Een Franse censuurcommissie noemde Franquins Marsipulami schadelijk voor de jeugd, omdat het een ‘absurd en denkbeeldig wezen is dat ongearticuleerd geschreeuw aanheft’. In een verhaal over Donald Duck als badmeester moest een vrouwtjeseend plattere borsten krijgen. Batman en Robin werden verdacht van een homoseksuele relatie. Lucky Luke kreeg onder invloed van de antirooklobby een strootje in plaats van een sigaret in de mond. Censoren wilden de gelijknamige strip revolvervrij maken. Het draaide uit op een compromis: geen doden.
Schrijver René Goscinny vond het eerst een belemmering, maar het was ook een uitdaging om alternatieve manieren van uitschakelen te bedenken. Soms moesten decolletés en kleding worden bijgewerkt. Tekenaars waren de censoren voor door palmbomen of meubelstukken voor het gevoeligste bloot te tekenen. Franquin (maker van onder meer Robbedoes en Guust Flater) kon er moeilijk over uit: oorlogsmaterieel en -heroïek vormden nooit een probleem, “terwijl een beetje blote vrouwenborst, of mep op de neus van een bandiet, verboden is”.
Strips zijn al decennialang Jan Smets passie. Daarnaast werkte hij jaren als archivaris in het Belgische Turnhout. Die achtergrond is goed terug te zien in Duizend bommen en castraten. Smet bewijst zich vooral als nijver verzamelaar. Een groot schrijver blijkt hij niet te zijn. Het onderwerp wordt ook niet scherp afgebakend: af en toe komen bijvoorbeeld de politieke prent en de tekenfilm aan bod, zeker verwant, maar eigenlijk goed voor afzonderlijke boekwerken.
Censuurproblemen rond Lucky Luke
Aan het grondig plaatsen van ontwikkelingen in de tijd en een goed internationaal vergelijkend perspectief komt Smet evenmin toe. Het meeste lijn zit in de hoofdstukken over censuurproblemen rond Lucky Luke en de manier waarop bij de populaire en invloedrijke stripbladen Robbedoes, Kuifje en Pilote werd gewaakt over de inhoud. Dat een register ontbreekt, is echt een omissie.
Wat rest is een prachtig uitgevoerd kijkboek vol heerlijke anekdotes. Vooruit nog eentje dan: de toverdrank, die het Gallische dorpje van Asterix onoverwinnelijk maakt, werd meermalen geduid als lofzang op drugs. Rare jongens die censoren en andere scherpslijpers, zou Obelix zeggen. De aangepaste naam van de druïde Panoramix in de Britse vertaling van de strip is wel begrijpelijk. Getafix viel uit te leggen als een dosis harddrugs inspuiten. De naam werd daarom veranderd in Vitamix.
Jan Smet
Duizend bommen en castraten. Censuur in de strip
Vrijdag; 568 blz. € 45
Lees ook:
Een stripverhaal als ode aan alle taxichauffeurs
Geen drama is te groot voor een stripboek, vindt Aimée de Jongh. In haar nieuwste beeldroman schetst ze heftige levensverhalen van taxichauffeurs. ‘Met een paar gezichtsuitdrukkingen of een simpele achtergrond kun je veel suggereren.’