Review
Hoe het kamp het bestaan vergiftigde
De memoires van culinair journaliste Berthe Meijer hebben enige ophef veroorzaakt. Heeft zij in Bergen-Belsen echt Anne Frank ontmoet? Zo'n vroege herinnering is inderdaad moeilijk te verifiëren, schrijft Elma Drayer. Maar aan de werking van Meijers aangrijpende boek doet het weinig af.
Nog voor het boek in de winkels lag, was er al ophef over – althans in het buitenland. Vreemd genoeg bleef het in eigen land tot nog toe stil.
Berthe Meijer (1938), culinair journaliste van NRC Handelsblad in ruste, beschrijft in haar vorige week verschenen memoires hoe ze zich Anne Frank herinnert in Bergen-Belsen. „Ze was broodmager en haar stem klonk bijna fluisterend zacht. Met een paardendeken om zich heen zat ze daar en vertelde ons sprookjes. Ze probeerde er, ziek als ze toen al was, nog iets leuks van te maken.” Berthe was bijna zes toen ze in het concentratiekamp terechtkwam, Anne negen jaar ouder. De meisjes kenden elkaar uit Amsterdam, waar hun beider families met elkaar bevriend waren. „Al zag Anne er nog zo slecht uit en voelde ze zich net zo ziek als ik, toen ze ons destijds zo’n sprookje vertelde, voelde het voor mij als een troost. Zoiets vergeet je niet.”
Op het eerste gezicht, zei David Barnouw van het Niod half maart tegen het Amerikaanse persbureau Associated Press, klinkt het ’te mooi om waar te zijn’. En dat het wel een ’verbazingwekkend toeval’ was dat Meijer uitgerekend herinneringen heeft aan een meisje dat later wereldberoemd zou worden. „Maar je weet nooit”, zei Barnouw. „Ik durf niet te oordelen.” Ook kampgenote Hannah Pick-Goslar plaatste vraagtekens. Volgens haar was Anne Frank er in Bergen-Belsen al zo slecht aan toe dat ze geen verhaaltjes kón vertellen.
Uiteraard reageerde Meijer ontstemd. „Hoe denken zij in mijn geheugen te kunnen kijken?”, zei ze tegen het persbureau. En De Bezige Bij liet weten ’honderd procent’ achter haar auteur te staan.
De vraag is natuurlijk: kunnen herinneringen ooit loepzuiver zijn? Het geheugen is immers altijd een verraderlijke bron van kennis. De dingen zijn niet zo, of net even anders gelopen, ervaringen van derden mengen zich met de jouwe, latere foto’s en films vertroebelen je eigen beelden. „In dit boek heb ik mijn waarheid opgeschreven”, schrijft Meijer in haar inleiding. „Ik heb mijn verhaal zo zorgvuldig mogelijk gecheckt en toch zullen mijn details verschillen van die van andere overlevenden. Het zij zo.”
In januari 1944 wordt het gezin Meijer – vader, moeder, twee dochtertjes van bijna zes en anderhalf – opgepakt. Via de Hollandsche Schouwburg gaat het naar Westerbork. „Mijn moeder met een huilende peuter op de arm, mijn vader met twee kleine koffers en ik met een tas en mijn lievelingsteddybeer.” Half maart vertrekt de trein naar Bergen-Belsen. De ouders overlijden daar in januari 1945, drie weken na elkaar. „Zorg goed voor je zusje”, zegt haar moeder op haar sterfbed. Na de bevrijding in april 1945 komen de meisjes uiteindelijk terecht in de Bergstichting, Joods kindertehuis aan de Doodweg (echt) in het Gooise Laren.
Tegenwoordig krijgen zelfs de getuigen van een verkeersongeluk standaard slachtofferhulp aangeboden. In die naoorlogse jaren leefde breed de gedachte dat je kampoverlevenden moest behandelen ’als normale mensen’ – vanuit de beste bedoelingen overigens. Al te zeer stilstaan bij het verleden werd onverstandig geacht, van iets als ’posttraumatische stressstoornis’ had nog niemand weet. Ze moest blij zijn dat ze nog leefde, kreeg Meijer te horen, ook van ooms en tantes die haar en haar zusje in het weeshuis opzochten. Alleen: dat was ze zelden.
Na terugkeer in Nederland, schrijft Meijer, herinnerde ze zich ’jarenlang vrijwel niets’. Het dagboek van Anne Frank las ze pas begin jaren zestig. De documentaire ’Begrijp je nu waarom ik huil?’ uit 1969 over de beroemde lsd-psychiater Jan Bastiaans en zijn patiënten zorgde voor de doorbraak. „Het was alsof er over mij werd gesproken. Over mijn leven, mijn problemen. Uren heb ik gehuild.” Therapie leerde haar de gevolgen van het kamp min of meer binnen de perken te houden. Maar treinreizen vermijdt ze tot op de dag van vandaag, haar lijst met dagelijks te slikken pillen beslaat ruim twee pagina’s, en elk jaar rond 4 en 5 mei zorgt ze dat ze in haar huis in Frankrijk zit. „Echt bevrijd heb ik me nooit gevoeld.”
De memoires beschrijven ook haar mislukte eerste huwelijk, de talloze bekende Nederlanders die ze ontmoette, haar carrière als culinair redacteur (’Ik, die als geen ander honger had gekend’), haar minnaars (’Deze man bezat het indrukwekkendste liefdeswapen dat ik ooit had gezien’). Onder meer had ze een verhouding met de al even getraumatiseerde journalist en schrijver Ischa Meijer, over wie ze zich dertig jaar eerder in Bergen-Belsen had ontfermd: zij een kind, hij een dreumes. Uitvoerig citeert ze diens dagboek uit de tijd van hun relatie – het voegt helaas weinig toe.
Haar toon blijft licht en onderhoudend, haar analyse schiet soms tekort. „Armoe maakt de mensen boos”, schrijft ze ergens. „en boze mensen maken oorlog. Zolang we dat niet kunnen oplossen, blijft het een treurige boel met meer agressie dan goed is voor ons allemaal.” Was de systematische uitroeiing van zes miljoen Joden te wijten aan ’armoe’? Je zou bijna zeggen: was het maar zo simpel.
En Anne Frank? De titel van deze memoires doet na lezing enigszins onheus aan. Zo gewichtig was haar rol nu ook weer niet. ’Leven na Anne Frank’ laat bovenal zien hoezeer het verblijf in het kamp een bestaan weet te vergiftigen – en doet dat heel overtuigend. Of Meijers herinneringen tot op de komma kloppen, doet er uiteindelijk weinig toe – al is het onnodig slordig dat ze de ene keer (pagina 30) in januari 1944 in Westerbork arriveert, terwijl dat elders (pagina 246) in 1943 gebeurt.
Het zijn kleine smetjes op een verder aangrijpend boek. „Soms sta ik plotseling met de telefoon in mijn hand om mijn moeder te bellen. Hoe is dat mogelijk? Ik weet niet eens het telefoonnummer van voor de oorlog bij ons thuis.”