recensie
Hoe de revolutie de Russische avant-gardisten vermaalde
Sjeng Scheijen schrijft over het spel van Russische kunstenaars als Malevitsj of Tatlin, versus de wrede werkelijkheid van de bolsjewisten.
Lenin had weinig op met de avant-gardisten: “Ik ben niet in staat om de werken van expressionisme, futurisme, kubisme en andere ismen te zien als de hoogste manifestatie van artistiek genie. Ik begrijp ze niet. Ze geven me geen enkele vreugde.”
Op onbegrip waren de Russische avant-gardisten wel vaker gestuit, ook internationaal. Conservatieve critici spraken badinerend van ‘artistieke hokus-pokus’. Maar zo’n uitspraak van Lenin had een andere status. Zijn woorden golden in de nog jonge Sovjet-Unie als een soort banvloek. Ze werden ook na Lenins dood nog veelvuldig aangehaald om de avant-gardisten nog meer naar de zijlijn te dirigeren.
Aanvankelijk was juist een prominente rol voor deze artistieke apostelen weggelegd, zo blijkt uit ‘De avant-gardisten. De Russische Revolutie in de kunst 1917-1935’ van de slavist en kunstkenner Sjeng Scheijen. Dat goed gedocumenteerde en uitstekende leesbare boek maakt duidelijk hoe de ogenschijnlijk parallelle sporen van twee bewegingen uiteindelijk gevaarlijk ver uit elkaar gingen lopen.
Hoger dan de Eiffeltoren
De bolsjewieken waren niet ongevoelig voor branie en bravoure. Ze zaten bovendien verlegen om kartrekkers na het wegvagen van de gevestigde orde. De meeste Russische avant-gardistische kunstenaars sympathiseerden met links gedachtengoed. Ze hadden in elk geval de buik vol van het tsarisme en de burgerlijkheid, verheerlijkten de vooruitgang en vaak ook de vernietiging. Gelijk opgaan van een artistieke en een politieke revolutie leek eigenlijk logisch.
Kazimir Malevitsj (1879-1935) werd in november 1917 aangesteld als Commissaris voor het behoud van de kostbaarheden van het Kremlin. Meer conservatief denkenden binnen en buiten de kunstwereld hielden hun hart vast. Malevitsj was de suprematistische schilder van het ‘op een witte achtergrond geschilderde zwarte vierkant’ maar ook de man die had opgeroepen ‘de weg die achter ons ligt te verbranden’ en, omdat ‘alles wat reeds gemaakt is, gemaakt is voor het crematorium’. Maar Malevitsj liet de boedel ongemoeid.
Malevitsj’ goede bekende en tegenpool Vladimir Tatlin (1885-1953) kreeg de opdracht voor het Monument van de Derde Internationale, dat de grootsheid van het communisme moest tonen. In weerwil van de hang naar herkenbare werkelijkheid koos de kunstenaar in zijn ontwerp voor een abstracte constructie met draaiende elementen, 100 meter hoger dan de Parijse Eiffeltoren, 200 meter hoger dan de hoogste Amerikaanse wolkenkrabbers. Tot uitvoering kwam het nooit. De imponerende maquette werd verbrand nadat er eerst in de pers badinerende artikelen waren verschenen.
Maar zelfs toen de avant-gardisten van vooraanstaande plekken naar minder zichtbare posities in het kunstonderwijs waren gedirigeerd, konden ze nog de illusie koesteren dat hun ideeën op vruchtbare grond landden. In de Wit-Russische stad Vitebsk leek onder leiding van Malevitsj even een avant-gardistische idylle te ontstaan. Die droomde dat de plaats de spil van een kunstzinnige renaissance zou worden, die niets minder beoogde dan de totale transformatie van Sovjet-Rusland. Helaas voor Malevitsj had hij intern al tegenstanders zoals mededocent Marc Chagall en zat ook het regime niet te wachten op alle hemelbestormende plannen. Die houding was tekenend.
Socialistisch realisme
Scheijen schreef eerder het nationaal en internationaal terecht bejubelde ‘Sergej Diaghilev. Een leven voor de kunst’, de biografie van de beroemde theaterimpresario met twee zielen in één borst: die van de man met een grootse en verfijnde smaak, en die van een soms niets ontziende bruut. ‘De avant-gardisten’ is het verhaal van tal van artistieke, enigszins dolende zielen in een staat en systeem dat zonder al te veel scrupules mensen en ideeën vermaalde. Het grotere doel was heilig. Staat en systeem werden op den duur dat grotere doel.
Opnieuw toont de auteur zich meester over de stof door steeds moeiteloos te schakelen tussen persoonlijke en grote geschiedenis. Hij schetst indringend hoe de avant-gardisten stand proberen te houden onder totalitarisme, burgeroorlog, honger en terreur. Ze dolven onvermijdelijk het onderspit tegen het systeem. Dat wilde in de kunst uiteindelijk socialistisch realisme in plaats van experiment. De arbeiders en boeren moesten iets kunnen herkennen en zich liefst ook nog ergens aan op kunnen trekken. Collectivisme had weinig op met de individualistische neigingen van veel van de avant-gardisten. Zij hadden iets anarchistisch, leken van alles spel te willen maken. In de ogen van de bolsjewisten stond dat gelijk aan onvoorspelbaarheid en onbetrouwbaarheid.
Ideologisch waren de kunstenaars nauwelijks toegerust voor fundamentele kritiek op het marxisme-leninisme. Dé avant-gardist bestond bovendien niet. Neem de twee kunstenaars die Scheijen een hoofdrol toebedeelt. Malevitsj was een flamboyante goeroe-achtige figuur, die graag ingewikkelde theorieën ontvouwde (en ze soms zelf niet eens begreep), Tatlin een wat zonderlinge, anti-maatschappelijke outsider. Al voor 1917 maakten ze elkaar het leven al zuur. Daarna verdiepte de vete zich en ging veel energie zitten in onderling wantrouwen, het elkaar beloeren en bestrijden. Het was verdeeldheid waar het Sovjetsysteem genadeloos gebruik van wist te maken.
‘Kliederkunstenaars’
Dat zaaide tweedracht op meer fronten. Malevitsj had in familiaire kring bijvoorbeeld te maken met zijn zwager Jevgeni Katsman, die zich steeds nadrukkelijker opwierp als bestrijder van de avant-garde. Toen hij ze in de hoek had waar hij ze wilde hebben, was Katsman uitzinnig van vreugde: de avant-gardisten waren volgens hem “helemaal te pletter geslagen… Ze worden allemaal te schande gemaakt, nu zullen ze weten wie de bolsjewieken respecteren. Overwinning, verdomme, overwinning!”
Wat gisteren nog als een voordeel gold, kon vandaag in iemands nadeel werken. In de eerste jaren na 1917 bestond de drang om het bolsjewisme te exporteren. Moskou zag daarbij de avant-gardisten - die in Europa’s linkse kingen aanzien genoten - als een bruikbaar uithangbord voor de wereldrevolutie. Diezelfde populariteit diende later als bewijs voor het verwerpelijke elitarisme en kosmopolitisme van de avant-gardisten, die ‘kliederkunstenaars’.
Sommigen lieten zich nog verleiden tot meedoen met het regime. Aleksandr Rodtsjenko verloochende zijn principes door als fotograaf in opdracht de aanleg van het Belomorkanaal op propagandistische wijze vast te leggen. Helemaal het soort kunstenaar worden dat de Sovjet-Unie voor ogen had, lukte ook hem niet, waarna ook hem marginalisatie wachtte.
Malevitsj en Tatlin waren op den duur minder geneigd tot concessies. Het veroordeelde hen tot een geïsoleerd bestaan. Dankzij hun informele netwerk wisten ze nog enigszins te overleven. Malevitsj constateerde over de afschrikwekkende uitwerking die hij had op machthebbers, schrijvers en critici: “Ik ben een vogelverschrikker in de wereld van de kunst, vooral in Rusland”.
Oordeel: slavist Scheijen is meester over de stof.
Sjeng Scheijen
De Avant-gardisten. De Russische Revolutie in de kunst 1917-1935
Prometheus; 588 blz. € 37,50
In ons dossier boekrecensies vindt u een overzicht van de besprekingen van pas verschenen fictie, non-fictie, jeugdliteratuur en thrillers.