Recensie
Historicus Katja Happe werpt een nieuw licht op de deportatie van Joden uit Nederland
In haar standaardwerk over de Jodenvervolging in Nederland werpt Katja Happe nieuw licht op bekende feiten.
Het vorig jaar in Duitsland verschenen ‘Viele falsche Hoffnungen’ is 72 jaar na de oorlog verbijsterend genoeg het eerste boek dat daar verschijnt over de Jodenvervolging in Nederland. Hier is Happe’s boek alweer het vierde. Zij is wel de eerste historicus die de Nederlandse Jodenvervolging beschrijft zonder zelf vervolgde ooggetuige te zijn, zoals Abel Herzberg, Jacques Presser en Loe de Jong dat waren.
Waar Presser en De Jong wel het verwijt kregen emotioneel (Presser) en zwart-wit (De Jong) te zijn, houdt Happe (kleindochter van een SS’er) haar betoog ingetogen en genuanceerd. De winst van decennia historisch onderzoek dat inmiddels is uitgevoerd.
In een zakelijke en compacte stijl combineert ze met succes oude en nieuwe bronnen en werpt ze nieuw licht op al bekende feiten. Happe’s centrale vraag is waarom er uit Nederland zo’n groot deel van de Joodse bevolking kon worden weggevoerd, zo’n 75 procent.
In omringende landen ligt dat percentage veel lager. Deze kwestie houdt historici al decennialang bezig. Happe slaagt erin een coherent antwoord te formuleren.
Banen
Een deel van het antwoord ligt al in de manier waarop de Nederlandse overheid in de jaren dertig reageerde op de komst van de 50.000 Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk. Zij mochten zich niet in Nederland vestigen, opdat ze geen aanspraak zouden maken op de schaarse banen in Nederland. En het kamp waar de vluchtelingen tijdelijk werden opgevangen, Westerbork, moest betaald worden door de Nederlandse Joodse gemeenschap.
Na de inval van de Duitsers in mei 1940 vluchtte de regering naar Londen. In Nederland vormden de secretarissen-generaal van de ministeries nu het hoogste gezag. Zij besloten mee te werken met de bezetters en deden dat helaas nogal gezagsgetrouw. Die houding werd een voorbeeld voor het hele Nederlandse bestuur.
En belangrijk: vanuit Londen sprak de regering noch koningin Wilhelmina aan het begin van de bezetting zorg uit over de positie van de Joden. Ze zou dat in de loop van de oorlog ook maar één keer doen.
Ruim baan
In Nederland kreeg de bezetter zodoende ruim baan om de Joodse Nederlanders en vluchtelingen te isoleren en ontrechten. Ontslag uit overheidsdienst, verwijdering uit het bedrijfsleven, registratie als Jood en in februari 1941 de eerste razzia in Amsterdam, waarbij Joden werden opgepakt die zich verzetten tegen de anti-joodse maatregelen. Zij werden afgevoerd naar concentratiekampen. Deze represaillemaatregel was opzettelijk afschrikwekkend. Met de dreiging van deportatie zou de bezetter in de jaren daarop verzet en obstructie van hun uitroeiingsbeleid effectief de kop indrukken.
Met de oprichting van de Joodse Raad maakten de nazi’s de Joodse gemeenschap zelf verantwoordelijk voor de deportaties, uit het zicht ook van andere Nederlanders. De raad kreeg zonder tussenkomst van de overheid opdrachten om Joden op te roepen voor vertrek naar ‘werkkampen’. Deze na de oorlog veelvuldig bekritiseerde organisatie werd bemenst door medewerkers die zich voor de oorlog verdienstelijk hadden gemaakt bij de opvang en emigratie van Joodse vluchtelingen.
Valse hoop
Verhelderend is Happe’s scherpe schets van het machtsspel waar de bezetter zich van bediende om de Joodse Raad tot medewerking over te halen. Door de ene groep Joden vrijstellingen te geven kon de andere groep geruisloos gedeporteerd worden. Vrijstellingen waren er aanvankelijk voor Portugese Joden, gedoopte Joden, maatschappelijk waardevol geachte Joden, gemengd gehuwde Joden en Joden in dienst van de Joodse Raad. Die laatste groep telde op zeker moment zo’n twintigduizend mensen.
Maar het was allemaal tevergeefs - valse hoop. Na twee jaar, waarin wekelijks treinen met honderden, soms meer dan duizend mensen gedeporteerd werden, vervielen alle vrijstellingen, behalve die voor een deel van de gemengd gehuwden.
Ook de snelheid van de deportaties droeg bij aan het hoge percentage geslachtofferde Joden. Bij een teleurstellende ‘opkomst’ wordt het aantal aangezuiverd met willekeurig opgepakte Joden. Dit alles tot grote tevredenheid van de machthebbers in Nederland die de in Berlijn bedachte Endlösung uitvoeren. Daar schrijven zij hun meerderen trouw over, laat Happe zien.
Tekst gaat verder onder de afbeelding.
Waar eerdere historici vooral de worstelingen van de voorzitters Cohen en Asscher voor het voetlicht brachten, ruimt Happe een bijzondere plaats in voor de Joodse Raadmedewerkster Gertrude van Tijn. Over haar verscheen (pas) in 2013 een monografie van de Britse historicus Bernard Wasserstein.
Door haar een plek te geven in deze geschiedenis, maakt Happe duidelijk dat er ook vanuit de van collaboratie beschuldigde Joodse Raad initiatieven waren om Joodse Nederlanders in veiligheid te brengen. Van Tijn stond in contact met internationale Joodse hulporganisaties in Zwitserland, de Verenigde Staten en Palestina. Via die lijnen probeerde ze onophoudelijk om Joodse vluchtelingen te laten emigreren.
Geen steun
Dat ze weinig succes boekte met haar acties lag niet aan haar inzet, noch aan de fondsen die beschikbaar werden gesteld door de hulporganisaties. De Nederlandse regering in Londen en ook de overige geallieerde landen, wilden niet meewerken aan dergelijke overeenkomsten, omdat ze vreesden de oorlog te verlengen door de stortingen. Ook het organiseren van in-, uit- en doorreisvisa door neutrale landen werd in de loop van de oorlog haast onmogelijk.
Na de oorlog bleek dat het kleine aantal overlevenden niet kon rekenen op steun van de Nederlandse overheid, omdat die geen onderscheid wilde maken tussen Joodse en niet-joodse Nederlanders. Met dit wrange slotakkoord maakt Happe zichtbaar dat Joden zowel voor, tijdens als na de Tweede Wereldoorlog vooral op de eigen gemeenschap waren aangewezen.
Wat deze veelomvattende studie extra sterk en aangrijpend maakt is het gebruik van correspondentie over de Endlösung enerzijds en de wanhopige, angstige woorden die de vervolgden aan hun dagboeken toevertrouwden anderzijds.
Geloof
Zowel de daders als de slachtoffers van deze massamoord krijgen zo een stem. Een nazi schrijft over een razzia in Amsterdam naar zijn meerderen in Berlijn dat “succes dit keer verzekerd [was], doordat de voorbereidingen tot het laatste moment geheim gehouden konden worden”. Wat zo’n razzia teweeg brengt beschrijft Ellen Schwarzschild: “… misschien wel het ergste wat ik ooit heb meegemaakt. Je bent je leven niet meer zeker, kunt elke dag worden opgepakt, vreest elke dag voor iedereen.”
Jammer is wel dat een debat over de constructie van ‘ras’ ontbreekt in Happe’s betoog. Ze spreekt vanzelfsprekend en stelselmatig over ‘de Joden’, waarmee ze de vervolgden reduceert tot een geloof waar sommigen niets meer mee hadden of zelfs tot een illusoir ras. Ze negeert de mate waarin deze groep zich voor de oorlog Nederlanders en geen deel van het Joodse volk voelden.
Die politieke en filosofische discussie had in dit standaardwerk wel een plek kunnen krijgen. Maar die nalatigheid ondermijnt niet Happe’s verdienste: ze maakt met nuance en overtuigingskracht duidelijk hoe de houding van de Nederlandse en geallieerde overheden, de snelheid van de deportaties, de medewerking van de Nederlandse politie, de naïviteit van de Nederlandse Joden en de prioriteit van de geallieerden bij het winnen van de oorlog allemaal bijdroegen aan het hoge percentage vermoorde Joodse Nederlanders.
Katja Happe
Veel valse hoop, de Jodenvervolging in Nederland 1940-1945
Vert. Fred Reurs. Atlas Contact; 528 blz. € 39,99
Recensenten van Trouw bespreken pas verschenen fictie, non-fictie, jeugdliteratuur en thrillers. Lees hier meer boekrecensies.