Review
Hij moest twee vaders doden
Zeventig jaar geleden brak de Spaanse Burgeroorlog los. ’Boeken’ besteedt deze week ruim aandacht aan titels over wat volgde: 3 jaar oorlog, 36 jaar dictatuur. De huidige koning, Juan Carlos, heeft sinds Franco’s dood in 1975, veel voor een soepele democratisering gedaan. Een biografie van deze beminnelijke vadermoordenaar.
Net als andere Europese vorsten is de Spaanse koning een rokkenjager die handjes schudt, lintjes doorknipt en handtekeningen plaatst. Op papier dan toch, want algemeen wordt aangenomen dat zijn werkelijke macht verder reikt dan dit ceremoniële takenpakket, dat de Spaanse Grondwet van 1978 hem voorschreef.
Preston wijt deze macht aan het enorme aanzien dat Juan Carlos geniet, zelfs onder republikeinen. Dat de overgang van dictatuur (generaal Franco stierf in 1975) en democratie (proclamatie van de Grondwet in december 1978) zonder bloedvergieten verliep, is voor een belangrijk deel de verdienste van deze innemende Bourbon.
De omschakeling van regeringsvorm was allesbehalve een sinecure. Omdat Juan Carlos door Franco als zijn opvolger was aangewezen en jarenlang aan zijn zijde was verschenen, was de scepsis omtrent de oprechtheid van zijn democratische voornemens bij de oppositie erg groot. Ook in rechtse kringen stuitte de koning op achterdocht en zelfs vijandigheid. Toen hij de communistische partij PCE legaliseerde, werd hij beticht van ’verraad aan de zaak’ waar in de Burgeroorlog voor was gestreden.
De jonge vorst moest voortdurend tussen de klippen door zeilen: er kon geen stap in de richting van een meerpartijenstelsel worden gezet als niet tegelijkertijd een geste naar de franquisten werd gedaan. Zo kwam het dat nauwelijks twee dagen nadat het parlement (op 18 november 1976) het hervormingsvoorstel had aangenomen, Juan Carlos deelnam aan een herdenkingsmis ter gelegenheid van het overlijden van de generalísimo een jaar daarvoor.
Al dit schipperen wierp uiteindelijk zijn vruchten af. De linksen raakten er meer en meer van overtuigd dat de monarchie de meest haalbare – om niet te zeggen: enige – weg naar democratie was, en ook rechts leek zich achter het liberaliseringsproces te scharen, want Juan Carlos was nu eenmaal Franco’s keuze.
Alleen de militairen bleven dwarsliggen. Samen met de kerk was het leger steunpilaar van het Franco-regime geweest en de nostalgie naar de goede oude tijd was groot. Zo bleef het portret van de caudillo tot diep in de jaren tachtig de muren van de legerkazernes sieren. In een laatste, krampachtige poging om Franco’s erfenis te vrijwaren en de jonge democratie omver te werpen, organiseerden de generaals Jaime Milans del Bosch en Alfonso Armada samen met luitenant-kolonel Antonio Tejero op 23 februari 1981 een staatsgreep. Tejero rende de trappen van het parlement op, luid roepend dat hij handelde in opdracht van de koning. Achter hem aan stormde de
Guardia Civil het parlement in en nam alle aanwezige ministers en parlementsleden gevangen.
Uren later verscheen Juan Carlos in het uniform van de opperbevelhebber van de strijdkrachten op de televisie en keurde de couppoging ondubbelzinnig af. Zo bevestigde hij zijn legitimiteit definitief. Spanje kon eindelijk een echte democratie worden.
Preston brengt een zeer uitgebreid en accuraat relaas van deze woelige episode. De coup wordt van uur tot uur beschreven, alle manoeuvres van de voornaamste militairen incluis. Deze en andere opsommingen van namen (zoals die van de ministers) maken de lectuur van deze biografie niet altijd even gemakkelijk. Een bijlage in annex met de structuur van de legertop en de samenstelling van de verschillende kabinetten was handig geweest.
Afgezien hiervan leest ’Juan Carlos’ zeer vlot. Dat komt niet alleen doordat de geschiedenis op zich spannend is, maar ook doordat Preston zich vaak baseert op dagboeknotities van adviseurs en vertrouwelingen uit de onmiddellijke omgeving van Franco en Juan Carlos. Ze zijn vaak in haast geschreven waardoor ze meteen ter zake komen en elke vorm van gewichtigdoenerij vermijden. Zo helpen ze de lezer bepaalde beslissingen, handelingen en ideeën beter te begrijpen.
Wie zich, bijvoorbeeld, een beeld wil vormen van Franco’s paranoïde interpretatie van het concept ’vijandige ideologie’ vindt een antwoord in de aantekeningen van zijn rechterhand, Luis Carrero Blanco: ,,Wij wensen mannen te kweken, geen slapjanussen, en rare, langharige lijperiken die we af en toe op het televisiescherm voorbij zien komen, dragen daar volstrekt niets aan bij.’’
Naast de politieke implicaties van gebeurtenissen, besteedt de Britse biograaf uitgebreid aandacht aan de gevolgen voor Juan Carlos persoonlijk, die soms bijzonder tragisch waren. Tot de dag waarop hij tot koning werd gekroond, was ’Juanito’ – zoals zijn familie en vrienden hem noemden – een pion in het spelletje tussen zijn vader, Don Juan, en Franco.
Doordat zijn grootvader, de losbol Alfonso XIII, na de republikeinse verkiezingszege in 1931 uit Spanje verbannen was, woonde de jongen met zijn familie in het Portugese Estoril. Maar als tienjarige werd hij door zijn vader op de trein naar Spanje gezet om daar, overeenkomstig Franco’s wil, in het katholiek-nationalistische gedachtegoed te worden opgevoed. Zo hoopte Don Juan het herstel van de Bourbon-monarchie te bespoedigen.
Dat de jongen zich ver van zijn familie bijzonder eenzaam moet hebben gevoeld, kwam niet in hem op. Later, toen met de dag duidelijker werd dat Franco niet Don Juan maar Juan Carlos als zijn opvolger zou benoemen, wachtte de jonge prins de onaangename taak zijn eigen vader opzij te schuiven. Preston suggereert dat hij dit zonder de zachte dwang van zijn echtgenote Sofía (op haar beurt opgejut door haar moeder, koningin Frederika van Griekenland) niet had aangekund.
Eenmaal benoemd tot officiële opvolger, in 1969, moest Juan Carlos voortdurend op zijn tellen passen om niet op Franco’s lange tenen te trappen. Om na diens dood de democratische hervorming in gang te zetten, zag Juan Carlos zich genoodzaakt de erfenis van zijn ’politieke vader’ Franco wel vernietigen. Het verhaal van het huidige Spanje berust op een dubbele vadermoord.