Opinie
Het leven als kunstwerk
In zijn tiende jaar op de rondtrekkende theaterkermis De Parade speelt acteur Dick van den Toorn de balsturige schilder Anton Heyboer.
Hij heeft beeldend alias levenskunstenaar Anton Heyboer nooit zelf ontmoet, maar kocht wel werk van hem. Vooral uit Heyboers ’rode periode’, midden jaren zeventig, toen Heyboer schilderde en nog niet aan de lopende band etste.
Als liefhebber van ’art brut’ sloeg toneelspeler Dick van den Toorn de tentoonstelling in het Amstelveens museum Jan van der Togt met ’verborgen schatten van Anton Heyboer’ niet over. Hij ontmoette daar ook een van Heyboers bruiden, Marike, met wie hij over die ruwe kunstvorm sprak die ’art brut’ heet: gemaakt door ongeschoolde kunstenaars die zich aan geen enkele kunststroming houden, en die uit emotie, opwelling of anderszins het onderbewuste handelen. Uit levensdrift of/en als therapie tegen schizofrenie of concentratiekampsyndroom.
Dick van den Toorn: „Anton Heyboer heeft in een kamp gezeten. Als kind al voelde hij zich buitenstaander, een soort ’Tegenpartij in het leven’. Hij werd opgenomen in de psychiatrische kliniek van Santpoort, en ontwikkelde daar zijn ’systeem-Heyboer’: een houvast om wat zen-achtig in leven te kunnen blijven.”
Nog voordat hij (samen met regisseur en scenarioschrijver Don Duyns) besloot de theatervoorstelling ’Groeten uit Den Ilp’ te maken, was hij al geïntrigeerd door leven en werk van Heyboer. Met een van enthousiasme fonkelende oogopslag: „Heyboer wou en kon nergens bij horen. Zodra hij goed bleek te verkopen, ging hij z’n schilderijen overschilderen, of kippetjes en vrouwtjes als ’kunst voor iedereen’ tekenen, die hij voor vijf gulden per stuk verkocht. Waardoor hij het natuurlijk met alle galeries aan de stok kreeg, wat hem weer niks kon schelen. Hij maakte meer dan 80.000 werken, had net als Japanse kunstenaars het idee dat ’de laatste de beste’ moest zijn. Hij zei te schilderen zonder naar het doek te kijken. Dat gold natuurlijk als provocatie, maar hij hield al schilderend écht z’n adem in tot ie bijna stikte. Om z’n emotie en gevoel zo rechtstreeks mogelijk op het doek te krijgen.”
Uit de theatervoorstelling: „Kijken blokkeert me. Er komt te veel bij. Het gaat er niet om dat ik het schilderij zie. Het schilderij moet mij zien. Het gaat om een soort kracht. Laatst dacht ik dat ik twee schepen had getekend. Maar toen ik later keek, leek het meer op een bos vol papegaaien. Dat maakt me helemaal niks uit. Helemaal niks.”
Dick van den Toorn: „Om de haverklap stond er wel een artikel over hem in de roddelrubriek van De Telegraaf (Henk van der Meyden schreef zelfs een boek over hem), en voor zijn televisieshow kwam André van Duin bij Heyboer ’meeschilderen’. Heyboer combineerde zijn volslagen antiburgerlijke houding met een dictatoriale. Hij kon in razernij uitbarsten als je hem vroeg of hij een blokje kaas of koffie wilde. Zo alledaags!”
„Hij liet tonnen met kostbaar kwarts in z’n tuin storten, niet om te beeldhouwen, maar op zoek naar spiritualiteit om ’de straling van de ruimte goed te krijgen’. Tegelijkertijd was hij een paradijsvogel met een totaal ander perspectief: ’Na Cobra kwam Heyboer’. Vergis je niet: schilders als Georg Baselitz en Anselm Kiefer kwamen bij hem in Den Ilp langs.”
Uit ’Groeten uit Den Ilp’: „Mens zijn is niet wat men verstaat onder het leven. Menselijkheid is niet: het leven leven. Mens zijn is routine, is de dood. Mens zijn is in lange rijen benzine tanken. Elke dag dezelfde boodschappen doen. Steeds weer dezelfde pannenkoeken bakken. Mens zijn is vleesgeworden verveling. Is de bonuskaart, de inhaalstrook. Het routinematige dat het leven sloopt.”
Onverhoeds en ongegrond kon Anton Heyboer mensen in het algemeen en zijn vijf bruiden in het bijzonder ’enorm afblaffen’. Dick van den Toorn is in zijn Paradetent niet van plan publiek te beschimpen, maar hij gaat toehoorders wel aan zich binden: hij vraagt vrouwelijke toeschouwers op het toneel te komen en (stilzwijgend) even voor een Heyboer-bruid model te staan.
Van den Toorn zag alle documentaires over Heyboer, bestudeerde diens dictie en motoriek, maar gaat hem niet nadoen. Onbewust praat hij al wat Heyboers temerig, maar hij moet geen schim van Heyboer worden. Al liet hij zich willig door de fotograaf regisseren toen bleek dat die eerder Heyboer zelf had gefotografeerd. En aan Dick van den Toorn wist uit te leggen hoe je die hekserige polsmanoeuvres van Heyboer het trefzekerst moet ensceneren.
Van den Toorn vindt het verrukkelijk om op De Parade te staan. Zijn tiende zomer inmiddels. „Niet dat ik tegen subsidie ben, maar als je dat wilt ontvangen, moet je drie jaar van tevoren een plan in triplo plus begroting indienen. ’Groeten uit Den Ilp’ bedacht ik vier maanden geleden. Ik begrijp wel dat De Parade geen braderie moet worden, maar ik hoef hier godzijdank niet meteen een keurige prospectus in te leveren met ’wat ik van plan ben’. Ik moet er zelf plezier in hebben. Op De Parade komt fijn publiek: niet te artistiek, oud en jong, hip en tuttig. Zo totaal anders dan als we in de NES-theaters staan; dan weet je eigenlijk al wat voor voorstelling je gaat spelen. Het Paradepubliek daarentegen vraagt zichzelf tussen de nog niet uitverkochte Paradetentjes juist af: wat, en welke voorstelling ga ik zien?”