EssayLeve het korte verhaal

Het korte verhaal biedt grenzeloze ruimte voor een creatieve verhaallijn, betoogt Thomas Heerma van Voss

null Beeld

Een enkele confrontatie, een personage dat net als in het dagelijks leven hooguit even reisgenoot is. Schrijver Thomas Heerma van Voss is dol op korte verhalen. ‘Juist door de geringe omvang geeft het korte verhaal mij een gevoel van weldadige ruimte.’

Thomas Heerma van Voss

In De dwaler, een van mijn favoriete korte verhalen van de laatste jaren, stapt een jongen een ziekenhuis binnen. Hij wil zijn vader bezoeken. ‘Je zoekt tussen alle kleuren van een sleetse regenboog de blauwe lijn op de vloer, zoals de receptionist je zonder op te kijken van zijn scherm opdraagt’.

Die lijn, daar gaat het om. Het juiste pad volgen. De hoofdpersoon kijkt geconcentreerd naar de grond, vindt het blauw, raakt het weer kwijt tussen alle andere ­kleuren, geluiden en het personeel dat vreemd genoeg bestaat uit vogelgestalten. Terwijl hij zijn weg zoekt, dwalen zijn gedachtes af naar zijn jeugd. Hoe zijn vader vroeger liefdevol voorntjes ving voor het avondeten, hoe zijn moeder uiteindelijk zei dat ze ongeschikt was voor de liefde. ‘Je zwaait lukraak deuren open, bekijkt vooral de mannen in hun bedden ingespannen, je weet niet ­zeker of je je vader nog herkent’.

En dan is het klaar

En dan, vlak daarna, is het verhaal klaar. Zonder serieuze confrontatie tussen vader en zoon. Zonder dat er iets van de context wordt prijsgegeven. We weten niet hoe de hoofdpersoon in elkaar zit of eruitziet, waar hij vandaan komt, waarom de vader in het ziekenhuis ligt.

Schrijver Roos van Rijswijk (1985) kapt het verhaal na een paar bladzijdes al af, nog voordat het voluit begonnen lijkt.

Juist het raadselachtige zorgt er – samen met de ­precieze, soms vervreemdende stijl – voor dat het me zo bijblijft en meer indruk op me maakt dan veel lijvige ­romans, waarin voorgeschiedenissen en motieven van personages grondig worden ontleed. Ik heb De dwaler, onderdeel van een verhalenbundel met dezelfde titel, veelvuldig herlezen: miste ik iets? Is de hoofdpersoon wel een zoon? Wat hebben die vogels te betekenen? Ik kan antwoorden bedenken, maar het verhaal geeft ­weinig weg en in dat gebrek aan context schuilt precies de kracht.

Een ander recent verhaal dat regelmatig door mijn hoofd wentelt: Joost de Vries’ Creatief schrijven. Daarin neemt een schrijver het woord, die een zwangere ex ontmoet met wie hij herinneringen ophaalt. Ondertussen strooit hij met schrijftips die hij in zijn verhaal zelf grappig genoeg negeert. Het blijft onduidelijk hoe zijn leven er verder uitziet, wie hij precies is, maar doet er ook niets toe. Het draait hier om één ontmoeting, die op een onderkoelde manier heel suggestief en intiem wordt.

Even naar binnen turen

Vaak worden korte verhalen in Nederland aangeduid met de nogal oneerbiedige term vingeroefening. Ik meen dat we het genre daarmee ernstig tekortdoen: ­auteurs durven in een kort verhaal vaak juist méér dan in langer werk. Qua stijl, qua plot, qua compactheid. Veel van het levendigste proza dat ik de afgelopen jaren las, kwam ik tegen in korte verhalen.

null Beeld Martijn Gijsbertsen
Beeld Martijn Gijsbertsen

Thomas Heerma van Voss (1990) schreef onder meer de romans Stern (2013) en Condities (2020). Ook bracht hij twee verhalenbundels uit: De derde persoon (2014) en het deze week verschenen Passagiers / Achterblijvers.

Die verhalen voelen alsof je door een kijkgat eventjes bij een bestaan naar binnen mag turen. Alles wat buiten dat beperkte blikveld valt, blijft ondoorgrondelijk: wie de personages zijn, waar ze vandaan komen. Het draait veelal om één interactie, die vervliegt en juist daarom bijblijft, zoals in het dagelijks leven soms juist de vluchtigste momenten de meeste indruk maken. Omdat ze niet volledig te overzien zijn, omdat veel mensen in je leven hetzelfde zijn als de hoofdpersonen uit deze verhalen: passanten die zich niet helemaal laten ­vangen.

Eind 2014 schreef ik voor deze krant een essay over de penibele staat van het Nederlandstalige korte verhaal. Dat het genre hier veel minder aanzien heeft dan in Duitsland en Amerika, waar prestigieuze schrijfopleidingen juist draaien om korte verhalen en die worden beschouwd als ultieme proeve van literair vakmanschap. Dat er in Nederland een zeer select publiek voor verhalenbundels bestaat. Dat het contrast opvallend en ­pijnlijk is: terwijl de Canadese Alice Munro, die uitsluitend korteverhalenbundels schreef de Nobelprijs voor ­literatuur won, werd hier besloten bundels voortaan ­categorisch uit te sluiten voor de Libris Literatuurprijs. Dat uitgeverijen zelden nog verhalenbundels durven uit te geven, en zeker beginnende schrijvers adviseren hun korte verhalen opzij te schuiven en zich aan een roman te wagen. Toen bij hoge uitzondering op televisie aandacht aan het korte verhaal werd besteed, verklaarde schrijver Philip Huff: “Een korteverhalenbundel is toch een beetje als een boek met een poepvlek: niemand wil dat echt oppakken”.

In diezelfde tijd schreef ikzelf mijn eerste verhalenbundel. Mijn toenmalige uitgever vroeg, toen ik hem voorzichtig over mijn plan vertelde: “Ben je ook bezig met een roman?”

Pas na het nodige aandringen en door een paar welwillende recensies over een eerdere roman van mijn hand, stemde hij toe, mits ik behalve een contract voor mijn verhalen ook een contract voor een toekomstige roman tekende. Toen mijn bundel verscheen, stond er nergens ‘korte verhalen’, ook niet op het omslag. ­Iemand van de pr-afdeling was ervan overtuigd dat het boek zo commercieel gezien meer kans maakte. Vermoedelijk had hij gelijk.

Krampachtig etiket

Veel van wat er acht jaar geleden over het korte verhaal te zeggen viel, is onverminderd van toepassing. Het genre beweegt zich nog altijd in de periferie van de literatuur: de meeste bundels verschijnen uitsluitend voor een zeer select publiek, krijgen weinig media-aandacht of recensies, en worden soms voorzien van een krampachtig etiket als een roman in verhaalvorm om extra ­lezers te trekken. Regelmatig hoor ik welbekende anekdotes over redacteuren die beginnende verhalenschrijvers met kalme, maar dwingende hand naar een romandebuut loodsen.

Voor de duidelijkheid: dat valt goed te begrijpen, het zou onverantwoord zijn als uitgeverijen commerciële motieven niet meewegen in hun beslissingen. Toch lijkt er de afgelopen jaren wel degelijk iets veranderd. Het genre is nog steeds klein, maar lijkt in die luwte actiever dan ooit. Zo wordt iedere februari de week van het korte verhaal georganiseerd, een groeiend initiatief. Boekhandels in Nederland en België stellen het genre dan centraal.

Eindelijk een prijs

Natuurlijk, er verschijnen al jaren fraaie Nederlandstalige verhalenbundels – denk aan Annelies Verbeke, Sanneke van Hassel, Mensje van Keulen – maar het zijn er beduidend meer geworden. Bij jonge auteurs lijkt het genre minder een opstapje naar omvangrijker werk, zie Van Rijswijk en De Vries: zij publiceerden eerder al romans en zien hun korte verhalen duidelijk als autonome kunstvorm. En ze laten in hun werk ook meteen zien wat uitgerekend een kort verhaal kan. Hetzelfde geldt voor de Vlaamse dichter Carmien Michels, die de bijzonder sterke verhalenbundel Vaders die rouwen uitbracht, en voor Hanna Bervoets, van wie vorig jaar Een modern verlangen verscheen: een strakke verhalenbundel waarin allerlei net niet doorgrondelijke personages contact zoeken en waarvoor Bervoets de Biesheuvelprijs won.

Want dat is nog iets heel concreets wat veranderd is: sinds 2015 wordt jaarlijks een prijs uitgereikt voor de beste korteverhalenbundel in de Nederlandse taal. Het bijbehorende geldbedrag haalt men op via crowdfunding. Behalve eindelijk een vorm van officiële erkenning voor korteverhalenschrijvers biedt de Biesheuvelprijs nog iets anders: helder zicht op de staat van het korte verhaal in Nederland.

Wie de lijsten inzendingen door de jaren heen ­bekijkt, kan constateren dat er steeds meer bundels ­verschijnen. Het eerste jaar werden er dertig titels voor de prijs aangemeld, maar daar zaten slechts vijftien verhalenbundels tussen: een wel erg magere oogst van een heel literair jaar. Sindsdien verschenen er, op het eerste coronajaar na, altijd meer verhalenbundels dan in 2015, net zoals crowdfunding bijna ieder jaar meer opbracht. In 2022 stonden er 33 titels op de groslijst voor de Biesheuvelprijs. En onvermijdelijk: uit opportunistische overwegingen worden er steevast ook columnbundels of veredelde reisgidsen ingediend, evenals verzamelingen van al verschenen dagboekflarden.

Spinnenweb tussen twee fietsen

Zelf zat ik eenmaal in de jury, in 2019, en vrijwel alle vergaderingen begonnen met dezelfde vragen: wat komt waarom wel en niet in aanmerking en hoe definiëren we een kort verhaal? Juist die vrijheid maakt het genre zo interessant: schrijvers kunnen in een verhalenbundel eindeloos variëren en experimenteren.

Hier wonen ook mensen, waarmee Rob van Essen in 2015 de eerste Biesheuvelprijs won, is daar een overtuigend voorbeeld van. Het is een van de best gecomponeerde bundels die ik ken, de verhalen versterken elkaar voortdurend, juist doordat ze zo verschillend zijn. In het openingsverhaal, dat slechts vier pagina’s beslaat, krijgt Richard Dawkins bezoek van God; in andere, vaak komische verhalen draait het om welwillende, soms ploeterende of juist merkwaardig enthousiaste familieleden, en weer ergens anders ontdekt een verteller dat er een spinnenweb tussen twee fietsen gesponnen is, dat hij zelfs fietsend intact wil laten – typisch Van Essen: die mengeling van concreet en surrealistisch.

Ik kan meer verhalen aanhalen, maar mijn punt is vooral dit: Hier wonen ook mensen is, meer nog dan zijn romans, een staalkaart van welke registers Van Essen kan bespelen, hoe lenig hij schrijft.

Zonder de druk van een Grote Roman

Wat me als lezer biologeert aan korte verhalen, trekt me als schrijver ook zo aan tot het genre. Juist door de geringe omvang geeft het verhaal mij een gevoel van weldadige ruimte. Allereerst om achtergronden en context onuitgewerkt te laten. Door korte verhalen te schrijven ben ik gaan beseffen hoe belangrijk suggestie is in proza. Anders dan bij mijn romans richt ik me in mijn verhalen op één confrontatie, één flard, personages die net als in het dagelijks leven hooguit even reisgenoot zijn en dan verworden tot intrigerende passanten.

Het tweede wat me zo aanspreekt aan verhalenschrijven: de ruimte om stilistisch verschillende dingen te proberen. Mijn raarste fictionele uitspattingen, mijn meest mislukte prozaflarden en mijn meest verregaande experimentjes qua vertelperspectief (alles vanuit een je, een wij, een jullie) of opbouw (een hoofdpersoon die zijn kamer niet verlaat, iemand die afdaalt naar een onbekend Europees uithoekje in een dystopische toekomst), ze duiken op in mijn korte verhalen. Zonder de druk van een Grote Roman en mét de ruimte om iets moeiteloos ongepubliceerd terzijde te schuiven of, indien het bevalt, tot in het kleinste detail uit te werken.

Grenzeloze ruimte

Je kunt beweren dat korte verhalen juist in deze tijd van verbrokkelde concentratie uitkomst bieden. Toch zullen verhalenbundels vermoedelijk, net als poëzie en essayistiek, vrijwel altijd voor een bescheiden publiek blijven. Want op de verkoopcijfers hebben alle bovenstaande tendensen nagenoeg geen effect; de poepvlek laat zich blijkbaar niet wegpoetsen door alle initiatieven en hoogstaande verhalen.

Dat is niet per se erg. Maar toen ik als puber begon te lezen, raakte ik bevangen door de kracht van Nederlandse korte verhalen via uitsluitend ouder werk; van F.B. Hotz, P.F. Thomése en W.F. Hermans (Paranoia behoort wat mij betreft nog steeds tot zijn allerbeste werken). Pas de laatste jaren lijkt de potentie van het genre weer voluit te worden waargenomen en benut.

Het is te hopen dat schrijvers verleid blijven worden om binnen de afgebakende en daarmee grenzeloze ruimte van een verhaal te schrijven. En dat lezers in een boekhandel af en toe langs de stapels bij de kassa of de titels in de bestseller-60 lopen om een verhalenbundel open te slaan. Want daar, op die vierkante centimeters, buiten het zicht van de grootste prijzen en mediagolven, gebeurt precies dat wat literatuur zo spannend en interessant kan maken.

Lees ook:

Thomas Heerma van Voss wilde zich niet laten weerhouden door schaamte

Het publiek wil autobiografische boeken vol persoonlijk leed. Moet een schrijver daarin meegaan? Thomas Heerma van Voss schetst het dilemma in een roman over een chronische darmpatiënt. ‘Zonder mijn eigen ervaring had ik dit nooit zo kunnen opschrijven.’

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden