Het is een raadsel waarom het zo lang duurde voordat jonge schilders Van Gogh navolgden.

door Cees Straus

Het klinkt als een sleets cliché, maar het moet nog eens gezegd worden: Vincent van Gogh 1853-1890) was zijn tijd ver vooruit. Hoe ver besef je als je het werk ziet van zijn vooral symbolistisch georiënteerde tijdgenoten.

Die waren zich er niet of nauwelijks van bewust hoe vernieuwend (en dus modernistisch) de zonovergoten Franse landschappen van de Brabantse schilder waren. Natuurlijk, Gauguin en Cézanne zagen zijn kwaliteiten, maar veel verder reikte de waardering niet, laat staan dat het (Parijse) publiek zich massaal naar kunsthandel en salon spoedde.

Pas anderhalf decennia na zijn dood kreeg Van Gogh een eerste schare navolgers, en nog steeds is het een raadsel dat dat niet veel eerder gebeurde. Pas de jonge generaties die zich rond de Eerste Wereldoorlog als kunstenaar wilden manifesteren, bleken gevoelig voor Van Goghs opvattingen over hoe de kunst er uit zou moeten zien.

Over deze twee groepen schilders, verenigd onder het weinigzeggende kopje ’expressionisme’, gaat een uiterlijk wat saai ogende, maar inhoudelijk zeer intrigerende tentoonstelling in het Van Gogh Museum in Amsterdam.

Vooropgesteld: het is jammer dat het museum de invloed van Van Gogh op nakomende generaties heeft beperkt tot de ontwikkeling van de moderne kunst in Duitsland en Oostenrijk. Zo kom je niet te weten wat zich in Frankrijk afspeelde, waar toch schilders als De Vlaminck, Soutine, Derain en Matisse diepgaand door hem beïnvloed werden. Ook Vlaanderen blijft buiten schot, evenals Denemarken, waar Gauguins vrouw Mette er voor heeft gezorgd dat Van Gogh in de Kopenhaagse kunstwereld werd geïntroduceerd.

Niet dat de presentatie in het museum in kwantitatieve zin tekortschiet: tientallen doeken die op een wat schoolse wijze steeds rond een of twee aansprekende werken van Van Gogh zijn gegroepeerd, laten zien dat zonder de Nederlandse schilder de vroeg-moderne kunst er anders had uitgezien.

Misschien was ze dan wel veel meer gedomineerd door Pablo Picasso, immers het genie van de 20ste eeuw. Maar Picasso heeft met Van Gogh niets te maken gehad. Dat geldt tenslotte ook voor Malewitsj en Mondriaan. Tegenpolen in het bereiken van de totaal abstracte kunst, hebben zij zich al evenmin met Van Gogh ingelaten.

In schril contrast daarmee staan de Duitsers, die verenigd in de twee kunstenaarsgroepen Die Brücke (Heckel, Pechstein, Schmidt-Rottluff, Nolde en Kirchner) en Der Blaue Reiter (Kandinsky, Von Jawlensky, Marc) bijna als slaafse navolgers zijn te beschouwen. Toch ontstaat dit beeld pas na 1900, als Van Gogh precies tien jaar dood is. In dat jaar gaan de eerste overzichtstentoonstellingen van start. Ze zullen de Hollandse schilder bekend en geliefd maken bij een groot publiek -en daarmee ook bij de jonge schilders- in de Duitstalige cultuurmetropolen Berlijn, München en Wenen.

Kunsthandelaar Paul Cassirer -gevestigd in Berlijn, de belangrijkste kunststad van Duitsland waar veel kunstenaars naar toe trekken en verzamelaars van zich doen spreken- werpt zich op als de grote pleitbezorger van Van Gogh. Hij stelt een tentoonstelling samen die in 1905-’06 rondreist. Sinds een jaar circuleren dan al de eerste reproducties door het land. Cassirer breekt vervolgens helemaal door met zijn favoriet: tussen 1910 en 1914 stelt hij maar liefst tien keer een tentoonstelling met Van Goghs werken samen. Zoals gezegd wordt met de tentoonstellingen ook de Oostenrijkse hoofdstad aangedaan. Wenen valt als een blok voor de vroeg-moderne schilder. Gustav Klimt, Paul Klee en Egon Schiele beschouwen Van Gogh als een der hunnen.

Jill Lloyd, nu gastconservator in het Amsterdamse museum, heeft al eerder geprobeerd te ontdekken waarom deze generatie van overwegend piepjonge schilders Van Gogh als een geestverwant zagen. Volgens haar kon er pas rond 1900 een vruchtbaar klimaat ontstaan voor jonge schilders die naar een nieuwe taal zochten.

De Duitsers waren op dat moment als geen ander bereid om het post-impressionisme af te zweren ten gunste van een kunst die veel minder recht deed aan de uiterlijke verschijningsvorm. Kandinsky, die op den duur de ongeziene (droom)wereld wilde verbeelden, was onder de indruk van de dynamische uitdrukkingswijze van de domineeszoon.

De leden van Der Blaue Reiter waren vooral geïnspireerd door Van Goghs omgang met het licht en de toets, met kleur en vorm. Bovenal waardeerden ze in zijn schilderswijze dat hij de natuur naar eigen hand zette.

De Weners daarentegen doorliepen de eerste stadia van de Freudiaanse psychologie. Nog meer dan de Duitsers waren zij zwaar op de hand. Zij ervoeren het leven als een getormenteerd bestaan dat wonderwel overeen kwam met dat van Van Gogh, die door lichamelijke kwalen en armoede werd achtervolgd.

Dit gegeven komt in de (zelf)portretten het best tot uiting. Net als Van Gogh, die zichzelf als zijn goedkoopste model beschouwde en een goed oog voor zijn eigen lijden had, lieten de Duitse en Oostenrijkse expressionisten niet na zichzelf als een weliswaar bohême maar beslist niet succesvolle kunstenaar af te beelden. Zo werd Van Gogh bij uitstek de wegbereider voor degenen die hun hoogst particuliere gevoelens en emoties wilden tonen. Misschien nog wel meer dan hij zelf ooit heeft beoogd.

Voor Van Gogh was het bestaan van de schilder als bohemien immers geen vrije keus. Voor zichzelf zag hij toch het liefst een andere, meer geaccepteerde positie in de burgermaatschappij. Hij had uiteraard geen weet van de heldenrol die hij na zijn dood zou spelen. Het uitblijven van enig succes - ondanks de verwoede pogingen van zijn broer en kunsthandelaar Theo van Gogh werd er tijdens zijn leven maar een enkel schilderij van zijn hand verkocht - werkte zo demoraliserend dat er van weinig levenslust sprake moet zijn geweest.

De expressionisten namen weliswaar zijn schilderwijze over, maar ze waren er vrij zeker van dat die ook bij het publiek aansloeg. Voor zover ze niet op jonge leeftijd in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog stierven (1914-’18 zijn de sterfjaren voor heel wat jonge Duitsers) kregen ze nog bij leven erkenning.

Het pleit voor hun kwaliteit dat ze niet tot knappe imitators zijn uitgegroeid. Zo kon het gebeuren dat de Oostenrijker Oskar Kokoschka tot ver na de Tweede Wereldoorlog op zijn beurt een bron van inspiratie was voor de toen jonge expressieve schilders. Maar hij was wel een uitzondering. In Duitsland stierf met de Eerste Wereldoorlog een grote groep getalenteerde schilders. Met hen ging ook de vroegste beïnvloeding van Van Gogh verloren.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden