InterviewAimée de Jongh
Het geweld én de kleurenpracht van een getekende stofstorm
Allesverwoestende stofstormen zijn een drama, maar tegelijk een visueel spektakel. In haar nieuwste graphic novel heeft tekenaar Aimée de Jongh zich hierop uitgeleefd. ‘Technisch vond ik het een geweldige uitdaging.’
De 22-jarige fotograaf John Clark weet niet wat hij meemaakt als hij in 1937 aankomt in Oklahoma, in het hart van de Verenigde Staten. Het landbouwgebied wordt in die jaren geteisterd door gigantische stofstormen, veroorzaakt door droogte en kaalslag. Rond de boerderijen razen hoog oprijzende wervelwolken voorbij die soms dagenlang blijven voortrollen. Ze verstikken alles. Akkers veranderen in woestijnen. Binnenshuis, achter de kierende planken, raken stoelen en bedden overdekt met een dikke laag gruis.
Het ooit zo vruchtbare gebied wordt onleefbaar en krijgt de bijnaam Dust Bowl: stofkom. Inwoners trekken massaal weg naar Californië, waar ze met de nek worden aangekeken en veelal eindigen onder een brug. Achterblijvers vergaat het niet veel beter; ze sterven aan stoflongen of plegen zelfmoord, uit pure wanhoop.
Fotograaf in rampgebied
Tekenaar Aimée de Jongh gebruikt deze historische setting als decor voor haar nieuwste graphic novel (beeldroman), Dagen van zand. Haar hoofdpersoon, de fotograaf, wordt naar het rampgebied gestuurd om het drama vast te leggen en zo de rest van het land wakker te schudden. Het levert een indrukwekkend, filmisch voortgestuwd boek op, vol fascinerende illustraties van stofstormen die paginagroot over de lezer heen razen. Je zit er middenin.
Het boek is onlangs in vier landen tegelijk uitgebracht. De Jongh krijgt overal fabelachtige recensies, net als bij haar eerdere werk. Vooral in Frankrijk is zij een ster. Ze is net terug van een signeersessie in Parijs. “Ik ben drie jaar met dit boek bezig geweest”, vertelt ze. “Daarom ben ik extra blij dat het zo goed wordt opgepikt.”
Haar fascinatie voor de stofstormen begon met een zwart-witfoto uit 1936 die ze jaren geleden op internet zag. De grote pikzwarte wolken, dreigend achter de nietige huisjes, overweldigden haar. Ze begon erover te lezen, onder andere in dagboeken van inwoners uit die tijd. Zo kwam ze erachter dat de stofwolken in werkelijkheid niet zwart waren, maar juist verrassend kleurrijk. Geel, oranje, oker, rood. Verschillende zandkleuren, afhankelijk van de windrichting. “Ik wilde het stof meteen tekenen”, zegt De Jongh. “Technisch vond ik het een geweldige uitdaging.”
Met alleen potlood zou het nooit lukken om de diepte van zo’n woekerende wolk in een plat vlak weer te geven. Maar hoe dan wel? Het antwoord vond De Jongh in gelaagdheid. Ze maakte eerst een schets, bijvoorbeeld van een personage. Daar bouwde ze geleidelijk steeds meer digitale lagen bovenop waarin ze – met ontelbare kleine stipjes – het langsrazende stof toevoegde. “In sommige lagen gumde ik het poppetje een beetje weg, in andere liet ik het meer staan. Zo kreeg ik de diepte waar ik naar zocht.”
Gevecht met de computer
Monnikenwerk, uiteraard. Aan een paginagrote afbeelding zat De Jongh al gauw een week te schaven. Haar pc kraakte ondertussen in zijn voegen. “Ik zat vaak aan de maximale bestandsgrootte van 2 gigabyte. Dan kreeg ik allemaal errors en waarschuwingen dat ik lagen moest samenvoegen. Het was een gevecht met de computer.”
Gaandeweg kwam het met de wolken helemaal goed. Maar De Jongh had nog wel een verhaal nodig. Alleen stof, dat is geen boek. Aanvankelijk dacht ze erover om iets met twee boerenfamilies te doen. De ene zou wegtrekken naar Californië, de andere zou achterblijven, in beide gevallen met grote misère tot gevolg. Maar iemand was haar voor geweest.
“John Steinbeck, Nobelprijswinnaar, had dit verhaal al een keer verteld in The Grapes of Wrath uit 1939. Met hem wilde ik de competitie niet aangaan, want dan zou ik steeds te horen krijgen dat zijn boek beter was. Maar ja, wat moest ik dan? Ik zat een beetje vast.”
Het verlossende idee kwam in de zomer van 2017. De Jongh was in Parijs. In het Centre Pompidou bezocht ze een tentoonstelling met iPad-tekeningen van de beroemde kunstenaar David Hockney. ‘Ontzettend lelijk, helemaal niks’, verzuchtte ze geërgerd. In de hoop op toch nog enige artistieke voldoening keek ze ook even verderop in het museum.
Een verdieping hoger vond ze tot haar stomme verbazing een tentoonstelling over Walker Evans, een van de fotografen die in de jaren dertig op pad waren gestuurd om het boerendrama in de Dust Bowl vast te leggen.
“Toen wist ik het ineens. Ik moest zo’n fotograaf naar dat gebied sturen en hem samen met de lezer laten ontdekken wat er speelde. Zo is het verhaal geboren. Puur toeval dus. Als kunstenaar heb je je antennes voortdurend openstaan. Er kunnen jaren voorbijgaan zonder dat je verder komt, en dan ineens gaat het heel snel.”
Journalistieke dilemma's
Net als de meerlagige tekeningen is ook het verhaal gelaagd. Om te beginnen is er het niveau van de inwoners en hun wrede, klimatologische lot. Verder is er de laag van de fotograaf die ter plaatse tegen allerlei journalistieke dilemma’s aanloopt. Mag hij bijvoorbeeld beelden in scène zetten om ‘het grotere verhaal’ beter over het voetlicht te brengen? In hoeverre exploiteert hij de slachtoffers die voor zijn lens verschijnen? En hoe moet hij de balans bewaren tussen professionele distantie en empathie?
Tot slot is er nog een derde laag waarin de fotograaf vooral zichzelf tegenkomt. Uitgeput door de benarde situatie begint hij zich af te vragen waarom hij dit werk eigenlijk doet: alleen om zijn vader te pleasen, of ook vanuit een eigen gedrevenheid?
“De eerste versie van het boek was redelijk plat”, zegt De Jongh. “Er zaten weinig verrassingen in. In de loop van de jaren is het verhaal gegroeid en geëvolueerd. Wat je nu leest, is versie twaalf. De andere elf heb ik weggegooid.”
Door de gelaagdheid ziet iedereen iets anders in het boek. Voor veel lezers, merkt De Jongh, gaat het vooral over klimaatverandering: de mens versus de natuur. Logisch, vindt ze, want Dagen van zand schetst niet alleen het onleefbare milieu van vroeger, maar mogelijk ook dat van de toekomst.
“De stofstormen waren het gevolg van droogte en slechte landbouwmethodes. Met de huidige klimaatverandering worden opnieuw veel plekken op aarde zo droog dat mensen er wegvluchten. Het is nu negentig jaar na de Dust Bowl, maar we worstelen nog met dezelfde problemen als toen. Die boodschap wilde ik zeker meegeven.”
Voor De Jongh persoonlijk gaat het boek meer over de dilemma’s van fotografische journalistiek. Een beetje schuiven met voorwerpen om de compositie van een beeld krachtiger te maken, daar heeft ze geen enkele moeite mee. Maar tijdens haar onderzoek stuitte ze ook op het verhaal van een fotograaf die ouders in de Dust Bowl bewust uit beeld liet stappen om te suggereren dat de kinderen wees waren. “Is dat nog oké?”, peinst ze hardop. “Zo verander je echt de boodschap van de foto. Dat is manipuleren.”
In haar eigen leven is ze ook tegen dit soort dilemma’s aangelopen. In 2017 ging ze voor NRC naar Lesbos. Daar maakte ze een stripjournalistiek verslag over de vluchtelingenkampen. Ze raakte emotioneel enorm betrokken, veel sterker dan gezond was. Achteraf voelde ze zich bovendien schuldig. Zelf was ze zo rijk, en de mensen daar hadden niets. Ze twijfelde ook over de strip die ze had gemaakt.
“Het is heel moeilijk om zo’n ernstig probleem in een strip te vangen”, licht ze toe. “Vluchtelingen vertelden mij hun levensverhaal. Ze waren de Syrische oorlog ontvlucht en in een sloepje de zee overgestoken. De hel. Dat moest ik dan in een paar zinnen samenvatten. Ik tekende hen ook nog met van die grote ogen en grappige stripneusjes. Het werkte niet. Ik vond dat ik hen geen recht deed. De twijfels die ik destijds had, laat ik in Dagen van zand terugkomen.”
Niet alles voorkauwen
Grote emoties, bijvoorbeeld rond de dood, houdt De Jongh in de beeldroman opzettelijk klein. In haar jeugd las ze veel manga’s, de Japanse stripvorm die alles uitvergroot. Is een mangaheld verdrietig, dan springen er watervallen uit zijn ogen; is hij boos, dan zwellen zijn aderen kloppend op. Die stijl paste hier niet, vond De Jongh. “Ik probeer dichtbij de personages te komen, maar ik kauw liever niet alles voor. Je hoeft bij verdriet niet altijd tranen te tekenen. Soms werkt het beter om een personage in de verte te laten kijken. Op een begrafenis zitten de grootste emoties ook bij mensen die in zichzelf gekeerd zijn. De stilte zegt genoeg.”
De fictieve fotograaf John Clark lijkt trouwens behoorlijk op de tekenaar zelf, bekent ze, met al zijn getwijfel en gepeins. Maar op één punt verschillen ze sterk van elkaar: de motivatie voor het vak. Daar heeft De Jongh geen enkele reserve bij. “Ik heb altijd getekend, als kind al. Ik was een heel verlegen meisje. Ik trok me terug op mijn kamertje en vroeg via een internetforum feedback op mijn tekeningen. Een heel fijne leerschool was dat. Voor mij is tekenen een en al plezier. Als niemand mijn boeken zou lezen, zou ik ze toch blijven maken, gewoon omdat ik er zoveel plezier in heb. Met zo’n drijfveer kun je het heel ver schoppen.”
Aimée de Jongh, ‘Dagen van zand’, uitgeverij Scratch, 289 blz. 29,90 euro.
Lees ook:
Een stripverhaal als ode aan alle taxichauffeurs
Geen drama is te groot voor een stripboek, vindt Aimée de Jongh. In haar beeldroman ‘Taxi!, verhalen vanaf de achterbank’ schetst ze heftige levensverhalen van taxichauffeurs. ‘Met een paar gezichtsuitdrukkingen of een simpele achtergrond kun je veel suggereren.’