Recensie
Henriëtte van Eyk: de koningin van het lichte genre
Henriëtte van Eyk had alles in zich voor een geslaagd schrijversleven, maar macho’s kleineerden haar talent.
Aukje Holtrop
Henriëtte van Eyk
De Bezige Bij; 384 blz. €34,99
De schrijfster Henriëtte van Eyk was met een zilveren lepel in haar mond geboren. Haar vader beheerde met zijn broers een bank en toen Jet, zoals iedereen haar noemde, in februari 1897 ter wereld kwam, woonden haar ouders in een groot huis aan de Nassaukade in Amsterdam. In ‘Dierbare wereld’, haar autobiografie uit 1973, vertelt ze hoe ze zich dit huis herinnerde als een ‘veilige blauwe schemer, de rose hyacinten en buiten - als één groot avontuur - de zalige zonnige stad met schepen op het water en aardbeimannen en orgelmuziek’.
Toen Jet zeven was en haar broer Bert vijf, verhuisde het gezin naar een nog mooier huis in de buurt van het Rijksmuseum. Ook daar leefden ze in weelde. Het personeel zorgde voor het huishouden en de kinderen kregen les van een Engelse gouvernante. Vader Dirk was elegant en vrolijk, moeder Anna lief en muzikaal. Men vierde de feestdagen met grootouders, ooms en tantes, neven en nichten; dan werd er gedineerd in dure restaurants en droeg men gedichten voor.
Juli 1911
Maar in juli 1911 ging alles mis. Dirk van Eyk en zijn broers bleken hun aandeelhouders te hebben opgelicht. Ze vluchtten halsoverkop via Engeland naar de Verenigde Staten, en Dirk liet zijn gezin ontredderd achter. Bij ontreddering voegde zich ontzetting, toen bleek dat Dirk een verhouding had met zijn schoonmoeder, de tweede vrouw van zijn schoonvader. Zij was met Dirk mee naar Amerika gevlucht.
Anna en de kinderen verloren niet alleen een echtgenoot en een vader, maar ook hun mooie huis en hun luxe leven. De gehele huisraad werd verkocht, inclusief het zilver. Anna trok met haar kinderen en een ongetrouwde zus in een etagewoning. Ze verhuurde er kamers, gaf muziekles en werkte een paar jaar als woninginspectrice. Een zorgelijke tijd brak aan; iedereen moest zijn steentje bijdragen om het huishouden draaiende te houden.
Je zou denken dat Henriëtte van Eyk in haar memoires ook uitgebreid op deze nachtmerrie inging. Maar nee: “Ze schreef over avonturen en merkwaardige mensen”, schrijft Aukje Holtrop in haar biografie van Van Eyk, “maar ze liet geen gezeur en geklaag toe over haar verdwenen vader. Ze had nu eenmaal een onbedwingbare neiging om een optimistisch beeld te schetsen van haar jeugd.”
Uitgangspunt
Van Eyk gebruikte haar traumatische ervaringen wel als uitgangspunt voor ‘De kleine parade’, een sociale satire, die in 1932 verscheen. De roman werd goed verkocht en goed ontvangen. Jan Campert prees Van Eyks ‘scherpe opmerkingsgave’ en Victor van Vriesland wees enthousiast op de parodistische stijl, die hij terugvoerde naar de stijl van 19de-eeuwse schrijvers als Nicolaas Beets. In 1935 publiceerde ze ‘Gabriël, de geschiedenis van een mager mannetje’, waarin haar schrijftalent ten volle tot uitdrukking kwam. “Een vreemd, intrigerend verhaal”, noemt Holtrop deze roman, “alert en spits geschreven, onverwacht, geestig, soms dreigend.” Ook dit boek werd positief ontvangen.
Van Eyk zelf was populair onder haar artistieke vrienden die ze dankzij haar broer Bert op de sociëteit De Kring had leren kennen. Ze was dol op haar moeder, tante en broer; ze was vrolijk en bescheiden. De moeilijkheden uit haar jeugd leek ze dankzij haar positieve blik op het leven en haar schrijverschap overwonnen te hebben. Een dergelijk leven moet wel een opwekkende biografie opleveren, zou je denken; zo een waar je je als lezer aan kunt optrekken. Maar Holtrops levensbeschrijving stemt vooral melancholisch. Dat heeft deels te maken met de geringe erkenning in Nederland voor light verse, het genre waarin Van Eyk uitblonk en waarin ze volgens Holtrop schrijvers als Godfried Bomans en Annie M.G. Schmidt voorging.
Niet als literatuur
Toch werd Van Eyks werk ondanks alle lof uitdrukkelijk niet als Literatuur beschouwd. In de jaren zestig, het tijdperk van machoschrijvers als Jan Cremer en Jan Wolkers, kreeg het zelfs vernietigende kritieken. Toen in 1962 Van Eyks verhalenbundel ‘Josephine’ uitkwam, werd Van Eyks werk in Vrij Nederland ‘meisjeslectuur voor oudere dames’ genoemd, zo ongeveer het ergste wat je in Nederland over een boek kunt zeggen. Geen plaats dus voor Van Eyk in de literaire canon, een lot dat ze met veel vrouwelijke collega’s deelde. In het openbaar deed ze daar makkelijk over, maar volgens Holtrop hadden dergelijke oordelen een negatieve invloed op haar schrijverschap. Hoewel Van Eyk meer dan 35 boeken en ontelbaar veel artikelen en korte verhalen publiceerde, lukte het haar na de Oorlog niet meer een roman te schrijven.
Nog treuriger is dat ook ‘de mannen in haar leven’, de schrijvers Édouard de Nève en Simon Vestdijk, Van Eyks zelfvertrouwen als schrijfster ondermijnden. De Nève haalde Van Eyks werk naar beneden uit jaloezie, omdat dat meer aandacht kreeg dan het zijne. En Vestdijk - tja, Vestdijk was, zoals Holtrop laat zien, een zeldzame egoïst. Thuis in Doorn liet hij zich bedienen door Ans Koster, zijn huishoudster/secretaresse/verpleegster/bedgenote, en in Amsterdam door Van Eyk, maar alleen als hém dat zo uitkwam. Zijn leven was het belangrijkste; zijn werk ging vóór het hare.
Tegengas
Gelukkig zorgde een derde man, Van Eyks getalenteerde broer Bert, voor tegengas. Hij bemoedigde en ondersteunde zijn zus, hij was haar bondgenoot en toeverlaat in moeilijke tijden. Helaas raakte hij in de jaren vijftig in moeilijkheden. Hij verloor zijn baan als hoogleraar scheikunde aan de Universiteit van Indonesië en stierf in 1972, eenzaam en berooid.
Van Eyk zelf bracht haar laatste jaren door in een appartement in Amsterdam-Zuid, dat ze in 1941 had gekraakt. Tijdens de oorlog had ze er leden van het Kunstenaarsverzet van geld en eten voorzien en in haar late levensjaren fungeerde de flat als een veilige enclave voor haarzelf en haar honden. Ze stierf er op 21 november 1980. Het literaire tij was toen gelukkig wat gekeerd. In de vele necrologieën werd haar werk geprezen vanwege haar eigenzinnige toon, haar afkeer van autoriteit en haar ‘onsentimentele gevoeligheden’.
We zijn nu 38 jaar verder. De grootste verdienste van Holtrops vlot geschreven biografie is dat die laat zien dat het hoog tijd is voor een herwaardering van het werk van Henriëtte van Eyk. Daarom: uitgevers van Nederland, waar wachten we nog op?