Gevoelen van heimwee bij Van Driesten
Slechts twee zalen gebruikt de Lakenhal in Leiden voor het overzicht van de schilder Arend Jan van Driesten. Gegeven het feit dat het verrassend mooie oeuvre van Van Driesten (1878-1969) nog maar bij een beperkt publiek bekend is (de liefhebbers van de Haagse, c.q. Leidse School), zou je verwachten dat een museale presentatie van dit werk een betere aanpak zou krijgen. Wie na het zien van de kleine tentoonstelling meer wil weten, is aangewezen op de onlangs verschenen monografie. Die geeft Van Driesten de plaats die hem toekomt, die van voorman van de Leidse School.
Met die Leidse schildersclub is het eigenlijk vreemd gesteld. Op elk mogelijk punt kwamen de Leidse schilders aan het einde van de vorige eeuw sterk overeen met hun collega's uit het naburige Den Haag.
De Haagse impressionisten bedreven op precies dezelfde wijze het toendertijd nog maar net ontdekte plein air schilderen, dat wil zeggen, ze trokken er op uit met doek en verf om ter plekke, in de natuur meestal, de wisselende weersomstandigheden boven een geijkt Hollands landschap vast te leggen. Anders dan de Amsterdamse School (Breitner, Isaac Israëls, Willem Witsen), waren de Hagenaars (Jacob Maris, Willem Roelofs, de Weissenbruchs, Hendrik Willem Mesdag) nauwelijks in het grotestadsleven geinteresseerd. Vandaar dat er uit die tijd veel meer pittoreske stadsgezichten van Amsterdam bekend zijn dan van Haagse. De Haagse Scholers trokken naar de duinen of het strand, of gingen naar Nieuwkoop en Noorden waar ze temidden van plassen en rietkragen een ongerept stukje Holland vonden. Het liefst ervoeren ze tijdens hun schildersactiviteiten (plein air schilderen hield in dat er rechtstreeks op doek werd gewerkt, de verf werd toen al in tubes meegenomen) de dreiging van een storm of regenbui. De Leidse schilders (naast Van Driesten de jong gestorven Alexander Rosemeier, Chris van de Windt en Willem Hendrik van der Nat) deden daar niet voor onder.
Van Driesten probeerde in het Haagse milieu wel een min of meer eigen geluid te laten horen. Zo week hij in zijn luchten af van het parelende grijs van zijn collega's dat hij door een veel zonniger licht verving.
Wel bleef hij zijn leven lang een echte wolkenspecialist: meestal domineert de lucht over het land. Naar goed 'Haags' gebruik zijn de daar onder gelegen boerderijen van grote intimiteit, waarschijnlijk omdat Van Driesten soms last van nostalgische gevoelens had.
Voor hem kwamen de grote sociale veranderingen begin 20ste eeuw net iets te vroeg. Van Driesten is dan ook geen vernieuwer van het landschap geworden, zoals Van Mastenbroek die met interesse naar de 'rafelrand' van de moderne stad keek, het gebied waar de bewoning overgaat in een soort van niemandsland van kleine industrieën, spoorlijnen en een enkele nog overgebleven boerderij. Van Driesten, die zich gewaardeerd wist door collegae èn kopers, had aan de moderne tijd geen boodschap. Dat zorgt er voor dat het nu nog onbestemde gevoelens van heimwee naar een verloren gegane tijd oproept.