Review
'Geert was een gokker, en een goeie'
Wim Wennekes: Geert Lubberhuizen, uitgever. Het mysterie van de Van Miereveldstraat. Bezige Bij & Bas Lubberhuizen, Amsterdam; 291 blz. - ¿ 39,50. Het jubileumfestival 'Het Vrije Woord' vindt plaats op 9, 10 en 11 december in de theaters rond het Leidseplein. Kaartverkoop via de AUB-ticketshop en alle VVV-bespreekbureaus.
Zeventigduizend gulden bracht de clandestiene rijmprent in totaal op. De uitgave betekende het begin van De Bezige Bij, al werd pas op 12 december 1944 bij een notariskantoor in Amsterdam in het geheim de definitieve oprichtingsakte getekend, met het oog op het legale voortbestaan na de oorlog.
Het vijftigjarig bestaan van de uitgeverij wordt in het weekend van 9, 10 en 11 december glorieus gevierd met een grote manifestatie in de theaters rond het Leidseplein in Amsterdam. Bijna tachtig schrijvers van De Bezige Bij zijn betrokken bij het jubileumfestival 'Het vrije woord'. Van Harry Mulisch tot en met Stefan Sanders, van Kees van Kooten tot en met Willem Frederik Hermans. “Welke andere Nederlandse uitgever krijgt zoveel schrijvers op de been?” Albert Voster (50), sinds april vorig jaar directeur van De Bezige Bij, wacht het antwoord niet af. Opgetogen glijdt zijn vinger langs de lijst met namen op zijn bureau. “Het puikje van de Nederlandse literatuur bijeen”, zegt hij met ingehouden trots.
Dat het gouden feest met zoveel grandeur gevierd kan worden, is bijna een mirakel. Twee jaar terug zag de toekomst er namelijk veel minder rooskleurig uit. Sterker nog, De Bezige Bij zat tot haar nek in een crisis. Dolf Hamming, toen directeur, was op vrijdag 13 november 1992 door het bestuur - De Bezige Bij is een coöperatieve vereniging van schrijvers en vertalers - naar huis gestuurd met de uitdrukkelijke opdracht zich niet meer in het pand aan de Van Miereveldstraat te vertonen. “Dolf, ga naar huis”, had voorzitter Henk Hofland tegen Hamming gezegd: “We proberen het zo goed mogelijk voor je te regelen.” Twee dagen later ging ook de geplande fusie met Balans niet door. Jan Geurt Gaarlandt, de directeur van Balans en beoogd opvolger van Hamming, zag niets in een verregaande samenwerking tussen de beide uitgeverijen, omdat de reorganisatieplannen van Hamming op grote interne weerstand waren gestuit.
Sinds het aantreden van Voster is de rust teruggekeerd in de Van Miereveldstraat. Over een fusie wordt niet meer gesproken. Voster is faliekant tegen. “Het was een tamelijk opportunistisch idee om twee zo verschillende grootheden bij elkaar te voegen. De Bezige Bij vanuit de behoefte aan een non-fictie poot, Balans om de omgekeerde reden. Als je graag non-fictie wilt uitgeven, moet dat vanuit de eigen bedrijf geëntameerd worden. Zoiets moet organisch groeien, niet door een non-fictie uitgeverij op te kopen. Ik ben blij dat de fusie met Balans niet is doorgegaan. Die fusie ging uit van een volstrekt verkeerde gedachte.”
Veel woorden wil Voster niet vuil maken aan de crisis van '92. De lucht is geklaard, de stemming is goed, het plezier is terug. Voster kijkt liever vooruit, naar de toekomst. Dat vindt hij veel interessanter dan het gestaar in de eigen navel. Hij praat opgetogen over de plannen voor de komende jaren. Een serie biografieën, nog meer vertaalde literatuur, ook een reeks non-fictie. Naast Raster, het tijdschrift voor de buitenlandse grootheden, gaat De Bezige Bij het Vlaamse literaire tijdschrift 'Dietsche Warande & Belfort' uitgeven, dat sinds de komst van Hugo Bousset frisser en prikkelender is geworden. Heeft De Bezige Bij dan toch behoefte aan een eigen kweekvijver voor aanstormend Nederlandstalig talent?
Voster ontkent dat niet, maar zegt tegelijk dat de functie van een literair tijdschrift is veranderd. Uitgevers zoeken ook buiten de gangbare kanalen naar jonge auteurs, die mogelijk in hun fonds passen. Die contacten lopen via andere schrijvers - 'Ik bel regelmatig met Brodsky' - of komen spontaan tot stand in de kroeg. “Elke redacteur van de Bij bezit een grote mate van vrijheid. Als hij in het café een mooi manuscript krijgt aangeboden of hij hoort ervan, kan hij ter plekke een contract aanbieden. Die mogelijkheid bestaat echt.”
In het buitenland bouwt Voster voortvarend aan een netwerk van contacten, via verwante uitgevershuizen of literaire agenten. (“Ik was vorige week nog in de Verenigde Staten. Voor een debuut van tweehonderd pagina's werd daar een bedrag van 3,1 miljoen dollar betaald. Complete waanzin.”) Voor alles wil de nieuwe directeur het imago doorbreken dat lange tijd aan De Bezige Bij heeft gekleefd: dat van een mooie maar enigszins ingeslapen uitgeverij, terend op oude roem. Voster ontkent het beeld niet, maar vindt dat imago onverdiend. Ook in de jaren tachtig, zegt Voster, heeft de Bij debutanten uitgebracht. Hij noemt Marja Brouwers, Leon de Winter, Martin Brill, Dirk van Weelden, “Anil Ramdas, alsof dat geen eersteklas schrijver is! Dolf Hamming, mijn voorganger, heeft de erfenis van Lubberhuizen uitstekend geconsolideerd, ik ga alleen een stap verder.”
Albert Voster heeft Geertjan Lubberhuizen, de oprichter en eerste directeur van De Bezige Bij, van zeer nabij meegemaakt. In 1965 werd hij namelijk door Lubberhuizen aangesteld als jongste bediende op de verkoopafdeling. Met een koffer vol boeken reisde hij de eerste jaren langs de kleine boekwinkels in Nederland. “Jazeker”, lacht Voster, “ik heb het vak van de grond af geleerd.”
In de pas uitgekomen monografie van Wim Wennekes over Lubberhuizen slaakt menigeen de opmerking dat de oprichter van De Bezige Bij zo'n ongrijpbare man was, die zich niet liet kennen. Voster snapt wel iets van die verzuchting, maar voor hem is Lubberhuizen vooral de “man die je het vertrouwen gaf om dingen te mogen doen. Hij vroeg je iets, zonder je te controleren.”
Die manier van werken beviel Voster uitstekend: “Hij gaf je een grote vrijheid, en tegelijk een grote verantwoordelijkheid. Maar als je een fout maakte, liet hij je niet vallen. Hij was buitengewoon loyaal tegenover zijn personeel. Wat hij ook goed kon, was lachen. Als er iets tegen zat, relativeerde hij het meteen. Lubberhuizen viel ons niet lastig met financiële en andere uitgeversproblemen.”
Die financiële problemen zijn er overigens wel geweest. In de zeer leesbare monografie van Wennekes komt Lubberhuizen naar voren als een zeer impulsieve uitgever, die vooral zijn eigen zin deed, ongeacht de adviezen van redacteuren en bestuursleden. Meestal kreeg hij gelijk, erkent oud-redacteur Bert Schierbeek volmondig: “Ik moet toegeven dat Geert De Bezige Bij heeft gered door zijn eigen zin te doen en niet de mijne.”
Remco Campert, zoon van Jan Campert en een persoonlijke vriend van Lubberhuizen, schetst de oprichter van De Bezige Bij eveneens als een eigenzinnig man: “Hij dreef op instinct en verder had hij op een of andere manier de tijd mee, want zonder iets van zijn uitgeverskwaliteiten af te doen, moet je ook constateren dat hij veel geluk heeft gehad, dat het hem kwam aanwaaien. Hij had namelijk het geluk dat er een schrijfgrage generatie was opgestaan en dat er publiek voor was, maar voor de rest was het allemaal fingerspitzengefühl, er zat geen beredeneerd plan achter.”
Een gelukkige hand had Lubberhuizen ook in het aantrekken van zijn redacteuren. Adriaan Morriën en Bert Schierbeek hebben zowat vanaf het begin meegewerkt. Zij letten vooral op de literaire kwaliteit, waardoor De Bezige Bij bijna alle grote namen in huis kon halen, terwijl Lubberhuizen een goede neus had voor commerciële successen, zoals 'Ik, Jan Cremer' in 1964, het best verkochte boek uit de geschiedenis van De Bezige Bij en de introductie van de Literaire Reuzen Pocket, op aanraden van Harry Mulisch.
Of een manuscript goed was, beoordeelde Lubberhuizen op een uiterst merkwaardige wijze: hij rook er aan, snuffelde wat aan de pagina's, zonder er veel in te lezen. Die manier van beoordelen had hij zich tijdens zijn scheikundestudie in Utrecht eigen gemaakt. Schierbeek: “Geert deed net als de oude Rowoldt, die snufte even en wist dat Thomas Mann goed was. Hij had wel wat anders aan zijn kop dan lezen, maar ook al las hij niet grondig, hij wist verdomd goed wat hij uitgaf en niet. Toch knap als je ziet hoeveel er ter tafel kwam en waar hij allemaal uit moest kiezen. Geert was een gokker, en een goeie. Gokkend heeft hij De Bezige Bij door de jaren geholpen en de uitgeverij maar weinig verliesjaren bezorgd.”
Hoe succesvol Lubberhuizen ook was, in de roerige jaren zeventig stuitte zijn eigenzinnig optreden op steeds groter weerstand. De redacteuren eisten meer inspraak ('bijspraak' geheten in het bedrijfsjargon), de afdelingen verkoop en produktie wilden gekend worden in de uitgeefplannen, het bestuur drong eveneens aan op overleg. Zonder veel resultaat, overigens. Lubberhuizen bleef zijn eigen zin doen, door zijn ruime hand van schenken en zijn eeuwige optimisme ('we zullen wel zien') verdwenen heel wat problemen weer onder tafel. Toch bezweek niet iedereen voor zijn onmiskenbare charme. Albert Voster, inmiddels hoog opgeklommen op de afdeling verkoop en promotie, was destijds de grootste opponent van Lubberhuizen. Hij bestookte de directeur met nota's en missives, maar Lubberhuizen bleef op zijn eigen chaotische wijze de uitgeverij leiden. Jouw tijd komt nog wel, zei hij tegen Voster.
In 1978 ging Albert Voster weg bij De Bezige Bij, hij werd directie-assistent bij de Toonder Studio's. Vier jaar later volgde zijn benoeming tot directeur bij de CPNB, de commissie die propaganda maakt voor het Nederlandse boek. In 1984 stapte hij over naar de directie van Meulenhoff, waar hij 'met groot plezier werkte', tot hij begin vorig jaar door Remco Campert werd gepolst voor het directeurschap bij De Bezige Bij. Intern werd nog even gesputterd tegen de gevolgde procedure, maar de kritiek verstomde onmiddellijk na Vosters dynamische aanpak. Er zit weer volop leven in De Bezige Bij.
Nu hij zelf op de stoel van Lubberhuizen zit, begrijpt hij nog beter diens drijfveren. (“Ook toen ik weg was bij De Bezige Bij, zijn we altijd bevriend gebleven, tot aan zijn dood in 1984.”) Net als Lubberhuizen, wil hij dat de uitgeverij zelfstandig blijft en dat het plezier in het maken en uitgeven van boeken voorop blijft staan. Aan hypes heeft hij geen behoefte: “Een uitgever met dollartekens in de ogen, is op de verkeerde weg.” Hij ziet niets in fusie of samenwerking, met welk concern dan ook. “Noem het maar een nieuwe vorm van illegaliteit, dwars tegen de tijdgeest ingaan, maar de onafhankelijkheid staat primair. De Bezige Bij zal altijd een middelgrote uitgeverij blijven. Honderd boeken per jaar, dat is precies het aantal dat ik als uitgever kan overzien.”